Német-Holland szótár »

erz hollandul

NémetHolland
das Erz [des Erzes; die Erze] Substantiv

bronso

ertso

tinbronso

der Erzbischof [des Erzbischofs, des Erzbischofes; die Erzbischöfe] Substantiv

aartsbisschopm

erzeugen [erzeugte; hat erzeugt] Verb

afwerpenv

opbrengenv

opleverenv

voortbrengenv

die Erzeugung [der Erzeugung; die Erzeugungen] Substantiv

gewrochtsubstantief

opbrengstsubstantief

productiesubstantief

voortbrengingsubstantief

voortbrengselsubstantief

das Erzgebirge [des Erzgebirges; —] Substantiv

Ertsgebergteo

erziehen [erzog; hat erzogen] Verb

dresserenv

grootbrengenv

kwekenv

onderwijzenv

opleidenv

opvoedenv

die Erziehung [der Erziehung; —] Substantiv

opleidingsubstantief

opvoedingsubstantief

vormingsubstantief

Erziehung leiten

onderwijzen

opvoedenwerkwoord

erzielen [erzielte; hat erzielt] Verb

behalenv

bereikenv

inhalenv

reikentotv

treffenv

erzittern [erzitterte; ist erzittert] Verb

beginnentetrillenwerkwoord

der Erzvater Substantiv

aartsvaderm

patriarchm

erzwingen [erzwang; hat erzwungen] Verb

afdwingenv

afpersenv

knevelenv

erzählen [erzählte; hat erzählt] (über +AKK) Verb

debiterenv

verhalenv

vertellenv

die Erzählung [der Erzählung; die Erzählungen] Substantiv

relaassubstantief

12