Német-Holland szótár »

bar hollandul

NémetHolland
entzündbar Adjektiv

ontvlambaarbijvoeglijk naamwoord

bar Adjektiv

eetbaarbijvoeglijk naamwoord

faßbar

begrijpelijk

bevattelijk

duidelijk

vanzelfsprekend

furchtbar Adverb

barbijwoord

ijselijkbijwoord

schrikaanjagendbijwoord

verschrikkelijkbijwoord

vervaarlijkbijwoord

vreselijkbijwoord

die Gebärde [der Gebärde; die Gebärden] Substantiv

gebaarsubstantief

gestesubstantief

gebären Verb

barenv

bevallenv

hetlevenschenkenv

teweegbrengenv

voortbrengenv

das Gebären Substantiv

baringo

voortbrengingo

die Gebärmutter [der Gebärmutter; die Gebärmütter] Substantiv

baarmoedersubstantief

der Zander [des Zanders; die Zander] (auch: Sander, Schill, Hechtbarsch, Zahnmaul oder Fogosch) Substantiv

snoekbaarsm

zanderm

die Hellebarde [der Hellebarde; die Hellebarden] Substantiv

hellebaardsubstantief

das Herbarium [des Herbariums; die Herbarien] Substantiv

herbariumo

kruidboeko

der Kaulbarsch [des Kaulbarschs, des Kaulbarsches; die Kaulbarsche] Substantiv

rivierbaarsm

die Kostbarkeit [der Kostbarkeit; die Kostbarkeiten] Substantiv

juweelsubstantief

kleinoodsubstantief

der Nachbar [des Nachbarn/Nachbars; die Nachbarn] Substantiv

buurm

buurmanm

gebuurm

nabuurm

die Nachbarin [der Nachbarin; die Nachbarinnen] Substantiv

buurvrouwsubstantief

gebuursubstantief

die Offenbarung [der Offenbarung; die Offenbarungen] Substantiv

apocalypssubstantief

openbaringsubstantief

der Rhabarber [des Rhabarbers; die Rhabarber] Substantiv

rabarberm

der Schnurrbart [des Schnurrbartes, des Schnurrbarts; die Schnurrbärte] Substantiv

knevelm

4567