Engels-Nederlands woordenboek »

while betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
while (although)
conjunction
[UK: waɪl]
[US: ˈwaɪl]

hoewelvoegwoord

while (as long as)
conjunction
[UK: waɪl]
[US: ˈwaɪl]

zolangvoegwoord

while (during the same time that)
conjunction
[UK: waɪl]
[US: ˈwaɪl]

terwijlvoegwoord

while (uncertain duration of time, a period of time)
noun
[UK: waɪl]
[US: ˈwaɪl]

een hele tijdsubstantief
{m}

momentjesubstantief
{n}

poosjesubstantief
{n}

tijdjesubstantief
{n}

while away verb
[UK: waɪl ə.ˈweɪ]
[US: ˈwaɪl ə.ˈweɪ]

tijd verdrijvenwerkwoord

erstwhile (former, previous)
adjective
[UK: ˈɜːs.twaɪl]
[US: ˈɜːrˌs.twaɪl]

toenmaligbijvoeglijk naamwoord

voormaligbijvoeglijk naamwoord

vroegerbijvoeglijk naamwoord

make hay while the sun shines (act while an opportunity exists)
verb
[UK: ˈmeɪk heɪ waɪl ðə sʌn ʃaɪnz]
[US: ˈmeɪk ˈheɪ ˈwaɪl ðə ˈsən ˈʃaɪnz]

het ijzer smeden als het heet iswerkwoord

meanwhile (at the same time but elsewhere)
adverb
[UK: ˈmiːn.waɪl]
[US: ˈmiːˌn.waɪl]

in de tussentijdbijwoord

meanwhile (during the time)
adverb
[UK: ˈmiːn.waɪl]
[US: ˈmiːˌn.waɪl]

intussenbijwoord

ondertussenbijwoord

once in a while (occasionally)
adverb
[UK: wʌns ɪn ə waɪl]
[US: ˈwəns ɪn ə ˈwaɪl]

nu en danbijwoord

strike while the iron is hot (act on an opportunity promptly)
verb
[UK: straɪk waɪl ðə ˈaɪən ɪz hɒt]
[US: ˈstraɪk ˈwaɪl ðə ˈaɪərn ˈɪz hɑːt]

het ijzer smeden als het heet iswerkwoord

worth one's while (important enough to spend time, effort or money on)
adjective

de moeite waardbijvoeglijk naamwoord

worthwhile (good and important enough to spend time, effort, or money on)
adjective
[UK: ˈwɜː.θwaɪl]
[US: ˈwɝː.ˈθwaɪl]

de moeite lonendbijvoeglijk naamwoord

de moeite waardbijvoeglijk naamwoord

waardevolbijvoeglijk naamwoord