Holland-Német szótár »

zicht németül

HollandNémet
inzicht m

der Begriff [des Begriffs, des Begriffes; die Begriffe]Substantiv

inzicht [inzichten] o

das Verständnis [des Verständnisses; die Verständnisse]Substantiv

kortzichtig bijvoeglijk naamwoord

kurzsichtig [kurzsichtiger; am kurzsichtigsten]Adjektiv

omzichtigheid substantief

die Umsicht [der Umsicht; —]Substantiv

opzicht substantief

die Beziehung [der Beziehung; die Beziehungen]Substantiv

die Hinsicht [der Hinsicht; die Hinsichten]Substantiv

die Verbindung [der Verbindung; die Verbindungen]Substantiv

opzicht [opzichten] o

das Verhältnis [des Verhältnisses; die Verhältnisse]Substantiv

opzichter m

der Intendant [des Intendanten; die Intendanten]Substantiv

overzicht substantief

die Übersicht [der Übersicht; die Übersichten]Substantiv

overzichtelijk bijvoeglijk naamwoord

synoptischAdjektiv

tenopzichtevan

betreffs

tenopzichtevan bijvoeglijk naamwoord

bezüglichAdjektiv

uitzicht substantief

die Aussicht [der Aussicht; die Aussichten]Substantiv

die Chance [der Chance; die Chancen]Substantiv

die Hoffnung [der Hoffnung; die Hoffnungen]Substantiv

die Miene [der Miene; die Mienen]Substantiv

uitzicht [uitzichten] o

das Aussehen [des Aussehens]Substantiv

das ÄußereSubstantiv

das Panorama [des Panoramas; die Panoramen]Substantiv

uitzicht [uitzichten] o
veraltet

das Gesicht [des Gesichtes/Gesichts; die Gesichter]Substantiv

uitzichttoren

Aussichtsplatz

uitzichttoren o

das LuftschloßSubstantiv

vergezicht substantief

die Aussicht [der Aussicht; die Aussichten]Substantiv

vergezicht [vergezichten] o

das Panorama [des Panoramas; die Panoramen]Substantiv

vooruitzicht substantief

die Aussicht [der Aussicht; die Aussichten]Substantiv

die Fernsicht [der Fernsicht; die Fernsichten]Substantiv

die Perspektive [der Perspektive; die Perspektiven]Substantiv

voorzichtig werkwoord

besonnen [besonnte; hat besonnt]Verb

voorzichtig bijvoeglijk naamwoord

bedächtig [bedächtiger; am bedächtigsten]Adjektiv

behutsam [behutsamer; am behutsamsten]Adjektiv

vorsichtig [vorsichtiger; am vorsichtigsten]Adjektiv

voorzichtigheid substantief

die Sicherheit [der Sicherheit; die Sicherheiten]Substantiv

die Umsicht [der Umsicht; —]Substantiv

die Vorsicht [der Vorsicht; —]Substantiv

voorzichtigzijn

sich zusammennehmen

zijaanzicht o

das Profil [des Profils; die Profile]Substantiv

12