Holland-Német szótár »

kant németül

HollandNémet
aandeoverkantvan

jenseits

über

aandeoverkantvan bijvoeglijk naamwoord

querAdjektiv

aanderechterkant

rechts

aanweerskanten bijvoeglijk naamwoord

beiderseitigAdjektiv

aanweerskanten bijwoord

beiderseitsAdverb

buitenkant substantief

die Peripherie [der Peripherie; die Peripherien]Substantiv

buitenkant m

der Habitus [des Habitus; die Habitus]Substantiv

buitenkant o

das ÄußereSubstantiv

fabrikant m

der Fabrikant [des Fabrikanten; die Fabrikanten]Substantiv

muzikant m

der Musiker [des Musikers; die Musiker]Substantiv

naardeanderekant

hinüber

jenseits

nach drüben

naardeoverkant

hinüber

jenseits

nach drüben

onderkant m

untester Teil

opvakantiegaan

in die Ferien gehen

postkantoor o

das Postamt [des Postamt(e)s; die Postämter]Substantiv

predikant [predikanten] m

der Pastor [des Pastors; die Pastoren]Substantiv

der Pfarrer [des Pfarrers; die Pfarrer]Substantiv

rechterkant o

das Steuerbord [des Steuerbords, des Steuerbordes; die Steuerborde]Substantiv

riskant bijvoeglijk naamwoord

wagehalsigAdjektiv

tegenkanting substantief

die Gegenwehr [der Gegenwehr; die Gegenwehren]Substantiv

tegenkanting m

der Widerstand [des Widerstands, des Widerstandes; die Widerstände]Substantiv

tegenkanting v

Zuwiederhandlung

vakantie substantief

die Ferien [—; die Ferien]Substantiv

vakantieoord m

der Ferienort [des Ferienortes, Ferienorts; die Ferienorte]Substantiv

vakantieplaats m

der Ferienort [des Ferienortes, Ferienorts; die Ferienorte]Substantiv

vakantietoeslag m

Ferienzulage

vakantieverblijf m

der Ferienort [des Ferienortes, Ferienorts; die Ferienorte]Substantiv

vakantzijn

leerstehen

offen sein

vakant sein

vierkantenaanbrengenop

karieren

voorkant substantief

die Front [der Front; die Fronten]Substantiv

die Vorderseite [der Vorderseite; die Vorderseiten]Substantiv

zeekant substantief

die Küste [der Küste; die Küsten]Substantiv

zijkant substantief

die Flanke [der Flanke; die Flanken]Substantiv

123