Holland-Angol szótár »

voeg angolul

HollandAngol
voeg substantief
{f}

junction [junctions](the boundary between two materials)
noun
[UK: ˈdʒʌŋk.ʃn̩] [US: ˈdʒʌŋk.ʃn̩]

voegen werkwoord

fay(to join or unite closely or tightly)
verb
[UK: ˈfeɪ] [US: ˈfeɪ]

grout(insert mortar between tiles)
verb
[UK: ɡraʊt] [US: ˈɡraʊt]

voegijzer substantief
{n}

jointer [jointers]noun
[UK: ˈdʒɔɪn.tə] [US: ˈdʒɔɪn.tər]

pointing-trowel(tool)
noun
[UK: ˈpɔɪnt.ɪŋ ˈtraʊəl] [US: ˌpɔɪnt.ɪŋ ˈtraʊ.wel]

voegmortel substantief
{m}

grout(mortar used between tiles)
noun
[UK: ɡraʊt] [US: ˈɡraʊt]

voegspecie substantief
{f}

grout(mortar used between tiles)
noun
[UK: ɡraʊt] [US: ˈɡraʊt]

voegspijker substantief
{m}

pointing-trowel(tool)
noun
[UK: ˈpɔɪnt.ɪŋ ˈtraʊəl] [US: ˌpɔɪnt.ɪŋ ˈtraʊ.wel]

voegwoord substantief
{n}

conjunction [conjunctions](grammar: word used to join words or phrases)
noun
[UK: kən.ˈdʒʌŋk.ʃn̩] [US: kən.ˈdʒəŋk.ʃn̩]

aanvoegende wijs substantief
{m}

subjunctive moodnoun
[UK: səb.ˈdʒʌŋk.tɪv muːd] [US: səb.ˈdʒʌŋk.tɪv ˈmuːd]

achtervoegsel substantief
{n}

extension [extensions](computing: file extension)
noun
[UK: ɪk.ˈsten.ʃn̩] [US: ɪk.ˈsten.ʃn̩]

suffix [suffixes](morpheme added at the end of a word to modify the word's meaning)
noun
[UK: ˈsʌ.fɪks] [US: ˈsʌ.fɪks]

belasting op de toegevoegde waarde substantief
{f}

value added tax(tax levied on added value of an exchange, see also: VAT)
noun
[UK: ˈvæ.ljuː ˈæ.dɪd tæks] [US: ˈvæ.ljuː ˈæ.dəd ˈtæks]

bevoegd bijvoeglijk naamwoord

able [abler, ablest](legally qualified)
adjective
[UK: ˈeɪb.l̩] [US: ˈeɪb.l̩]

competent(skilled)
adjective
[UK: ˈkɒm.pɪ.tənt] [US: ˈkɑːm.pə.tənt]

qualified(meeting requirements)
adjective
[UK: ˈkwɒ.lɪ.faɪd] [US: ˈkwɑː.lə.ˌfaɪd]

bevoegdheid substantief

competency [competencies](law: meeting specified qualifications to perform)
noun
[UK: ˈkɒm.pɪ.tən.si] [US: ˈkɑːm.pə.tən.si]

bevoegdheid substantief
{f}

authority [authorities](power to enforce rules or give orders)
noun
[UK: ɔː.ˈθɒ.rə.ti] [US: ə.ˈθɔː.rə.ti]

competence [competences](the quality or state of being competent for a particular task.)
noun
[UK: ˈkɒm.pɪ.təns] [US: ˈkɑːm.pə.təns]

bezittelijk bijvoeglijk naamwoord substantief
{n}

possessive adjective(possessive determiner)
noun
[UK: pə.ˈze.sɪv ˈæ.dʒɪk.tɪv] [US: pə.ˈze.sɪv ˈæ.dʒɪk.tɪv]

bijvoegelijk aanwijzend voornaamwoord substantief
{n}

demonstrative adjective(type of adjective)
noun

bijvoegen werkwoord

append [appended, appending, appends](to add as an accessory)
verb
[UK: ə.ˈpend] [US: ə.ˈpend]

enclose [enclosed, enclosing, encloses](insert)
verb
[UK: ɪn.ˈkləʊz] [US: ɪnˈkloʊz]

include [included, including, includes]verb
[UK: ɪn.ˈkluːd] [US: ˌɪn.ˈkluːd]

bijvoegende wijs substantief
{m}

subjunctive moodnoun
[UK: səb.ˈdʒʌŋk.tɪv muːd] [US: səb.ˈdʒʌŋk.tɪv ˈmuːd]

bijvoeglijk bijvoeglijk naamwoord

adjectival(functioning as an adjective)
adjective
[UK: ˌæ.dʒɪk.ˈtaɪv.l̩] [US: ˌæ.dʒɪk.ˈtaɪv.l̩]

bijvoeglijk naamwoord substantief
{n}

adjective [adjectives]((grammar) a word that modifies a noun or describes a noun’s referent)
noun
[UK: ˈæ.dʒɪk.tɪv] [US: ˈæ.dʒɪk.tɪv]

bijvoegsel substantief
{n}

codicil [codicils](addition made to a will)
noun
[UK: ˈkəʊ.dɪ.sɪl] [US: ˈkoʊ.dɪ.sɪl]

de daad bij het woord voegen werkwoord

walk the talk(to act in accordance with one's words)
verb

in de broncode voegen werkwoord

hard code(to insert unchangeable code)
verb

in voege treden werkwoord

inure [inured, inuring, inures](to take effect, or to benefit someone)
verb
[UK: ɪ.ˈnjʊə(r)] [US: ˌɪ.ˈnjʊr]

invoegen werkwoord

include [included, including, includes]verb
[UK: ɪn.ˈkluːd] [US: ˌɪn.ˈkluːd]

insert [inserted, inserting, inserts](put in between or into)
verb
[UK: ɪn.ˈsɜːt] [US: ˌɪn.ˈsɝːt]

invoegen als sjabloon werkwoord

transclude(substitute input)
verb

invoegsel substantief
{n}

interfix(an empty morph inserted between two morphemes)
noun

nevenschikkend voegwoord substantief
{n}

coordinating conjunction(type of conjunction)
noun

omvoegsel substantief
{n}

circumfix(affix with both a prefixing and suffixing element)
noun

onbetamelijkonwelvoeglijk bijvoeglijk naamwoord

untoward(unseemly, improper)
adjective
[UK: ˌʌn.tə.ˈwɔːd] [US: ən.tuː.ˈɔːrd]

onbevoegd bijvoeglijk naamwoord

unwarranted(being without warrant, authority or guaranty)
adjective
[UK: ʌn.ˈwɒ.rən.tɪd] [US: ʌˈn.wɔː.rən.təd]

onderschikkend voegwoord substantief
{n}

subordinating conjunction(a word establishing the nature of a subordinate clause)
noun
[UK: sə.ˈbɔː.dɪ.neɪt.ɪŋ kən.ˈdʒʌŋk.ʃn̩] [US: sə.ˈbɔːr.də.ˌnet.ɪŋ kən.ˈdʒəŋk.ʃn̩]

12