Holland | Angol |
---|---|
met de voeten stemmen werkwoord | vote with one's feet(to express one's preferences through one's actions) |
met de voeten treden werkwoord | ride roughshod over(to treat someone roughly) |
met de vuist slaan werkwoord | punch [punched, punching, punches](to strike something or someone with one's fist) |
met de zinnen gezet op bijvoeglijk naamwoord | bent(Determined or insistent) |
met duivels vermaak bekijken werkwoord | gloat [gloated, gloating, gloats](to exhibit a conspicuous sense of self-satisfaction) |
met een abces bijvoeglijk naamwoord | abscessed(of an abscess) |
met een forse beweging de hoogte ingaan werkwoord | swoop [swooped, swooping, swoops]verb |
met een gouden lepel in de mond geboren bijvoeglijk naamwoord | born with a silver spoon in one's mouth(born rich or in a wealthy family) |
met een hangslot afsluiten werkwoord | padlock [padlocked, padlocking, padlocks](to lock using a padlock) |
met een hogere rang preposition | above(higher in rank) |
met een kanon op een mug schieten werkwoord | use a sledgehammer to crack a nut(idiom) |
met een kopwind bijwoord | aback(said of sails pressed backward) |
met een korreltje zout bijwoord | with a grain of salt(with common sense and skepticism) |
met een schone lei beginnen werkwoord | wipe the slate clean(to make a fresh start, forgetting differences) |
met een vork eten werkwoord | fork [forked, forking, forks](to move with fork) |
met frambozensmaak bijvoeglijk naamwoord | raspberry(containing or having the flavor/flavour of raspberries) |
met franjes versieren werkwoord | fringe [fringed, fringing, fringes](to decorate with fringe) |
met gemak bijwoord | hands down(without much effort, easily) |
met genoegen preposition | with pleasure(willingly, without argument) |
met glasogen bijvoeglijk naamwoord | walleyed(having eyes with a pale coloured iris) |
met grote onderscheiding bijwoord | magna cum laude(with great praise) |
met hand en tand bijwoord | tooth and nail(viciously) |
met het getij meevoeren met de vloed meevoeren werkwoord | tide [tided, tiding, tides](cause to float with the tide) |
met het verkeerde been uit bed stappen werkwoord | get up on the wrong side of the bed(to feel irritable without a particular reason) |
met hulpmotor bijvoeglijk naamwoord | auxiliary(of a ship, having both sails and an engine) |
met iemand de vloer aanvegen; iemand uitschakelen werkwoord | clean someone's clock(defeat decisively) |
met inbegrip van preposition | including(Such as, among which) |
met ingehouden adem preposition | with bated breath(eagerly) |
met je hoofd in de wolken zitten phrase | head in the cloudsphrase |
met kaneelsmaak bijvoeglijk naamwoord | cinnamon(flavor) |
met kersensmaak bijvoeglijk naamwoord | cherry(flavour) |
met klem beweren werkwoord | insist [insisted, insisting, insists](to hold up a claim emphatically) |
met kop en kont bijwoord | neck and crop(completely and with violence) |
met losse handen bijwoord | hands down(without much effort, easily) |
met man en muis vergaan bijvoeglijk naamwoord | lost with all hands(destroyed or sunk, while all passengers and crew died) |
met mij gaat het goed phrase | I'm fine, thank you(expected, polite response to How are you?) |
met modder gooien naar werkwoord | cast aspersions(make damaging or spiteful remarks) |
met moeite/langzaam vorderen werkwoord | forge [forged, forging, forges](to move forward gradually in the face of resistance) |
met onderbrekingen bijwoord | intermittently(Stopping or starting at intervals) |
met onderscheiding bijwoord | cum laude(with praise) |