Holland-Angol szótár »

ge angolul

HollandAngol
ge pronoun

you(one)
pronoun
[UK: juː] [US: ˈjuː]

ge- -d

-ed(having an object)

geaardheid substantief
{f}

sexual orientationnoun
[UK: ˈsek.ʃʊəl ˌɔː.rɪen.ˈteɪʃ.n̩] [US: ˈsek.ʃuːəl ˌɔː.rien.ˈteɪʃ.n̩]

geaborteerd bijvoeglijk naamwoord

aborted(brought forth prematurely)
adjective
[UK: ə.ˈbɔː.tɪd] [US: ə.ˈbɔːr.təd]

geabsorbeerd bijvoeglijk naamwoord

absorbed(taken in by a body without reflection)
adjective
[UK: əb.ˈzɔːbd] [US: əb.ˈzɔːrbd]

geabsorbeerde dosis substantief
{m}

absorbed dose(amount of energy imparted by nuclear radiation)
noun

geabsorbeerde stof substantief
{m}

absorbate(absorbed substance)
noun

geacht bijvoeglijk naamwoord

bound(very likely to)
adjective
[UK: baʊnd] [US: ˈbaʊnd]

geachte bijvoeglijk naamwoord

dear [dearer, dearest](formal way of addressing)
adjective
[UK: dɪə(r)] [US: ˈdɪr]

geadresseerde substantief

addressee [addressees](person or organization to which something is addressed or sent)
noun
[UK: ˌæ.dre.ˈsiː] [US: ˌæ.dre.ˈsiː]

geaffecteerd bijvoeglijk naamwoord

mincing(affectedly dainty)
adjective
[UK: ˈmɪns.ɪŋ] [US: ˈmɪns.ɪŋ]

geagiteerd bijvoeglijk naamwoord

overwrought(in a state of excessive nervousness, excitement, or anger)
adjective
[UK: ˌəʊv.ə.ˈrɔːt] [US: ˌoʊv.ər.ˈrɔːt]

gealcoholiseerd bijvoeglijk naamwoord

intoxicated(stupefied by alcohol)
adjective
[UK: ɪn.ˈtɒk.sɪk.eɪ.tɪd] [US: ˌɪn.ˈtɑːk.səˌk.e.təd]

geallieerd bijvoeglijk naamwoord

allied(joined as allies)
adjective
[UK: ˈæ.laɪd] [US: ə.ˈlaɪd]

geamputeerde substantief

amputee [amputees](person who has had one or more limbs removed)
noun
[UK: ˌæm.pju.ˈtiː] [US: ˌæm.pjə.ˈtiː]

geannuleerd bijvoeglijk naamwoord

cancelled(No longer planned or scheduled)
adjective
[UK: ˈkæn.səld] [US: ˈkæn.səld]

gearmd bijwoord

arm in arm(arms linked or around each other's shoulder or waist)
adverb

geassorteerde reacties substantief

mixed reaction(state of diverse reception)
noun

geautomatiseerd bijvoeglijk naamwoord

automated(made automatic)
adjective
[UK: ˈɔː.tə.mæ.tɪd] [US: ˈɒ.tə.ˌme.təd]

gebaar substantief
{n}

gesture [gestures](motion of the limbs or body)
noun
[UK: ˈdʒes.tʃə(r)] [US: ˈdʒes.tʃər]

sign [signs](linguistic unit in sign language)
noun
[UK: saɪn] [US: ˈsaɪn]

gebabbel substantief

gab(Idle chatter)
noun
[UK: ɡæb] [US: ˈɡæb]

gebabbel substantief
{n}

chat [chats](informal conversation)
noun
[UK: tʃæt] [US: ˈtʃæt]

chatter(talk, especially meaningless or unimportant talk)
noun
[UK: ˈtʃæ.tə(r)] [US: ˈtʃæ.tər]

gebak substantief
{n}

cake [cakes](type of sweet dessert)
noun
[UK: keɪk] [US: ˈkeɪk]

pastry [pastries](food group)
noun
[UK: ˈpeɪ.stri] [US: ˈpeɪ.stri]

gebakken brood substantief
{n}

doughboy(A kind of dumpling)
noun
[UK: ˈdəʊ.bɔɪ] [US: ˈdoʊ.bɔɪ]

gebakken lucht substantief

hot air(empty, confused or exaggerated talk)
noun
[UK: hɒt eə(r)] [US: hɑːt ˈer]

gebakken rijst substantief
{m}

fried rice(form of rice)
noun

gebalanceerd bijvoeglijk naamwoord

balanced(even)
adjective
[UK: ˈbæ.lənst] [US: ˈbæ.lənst]

gebald bijvoeglijk naamwoord

short-winded(concise and to the point)
adjective
[UK: ʃɔːt ˈwɪnd.ɪd] [US: ˈʃɔːrt ˈwɪnd.ɪd]

gebalk substantief
{n}

bray [brays](cry of an ass or donkey)
noun
[UK: breɪ] [US: ˈbreɪ]

gebandeerde mierklauwier substantief

barred antshrike(a passerine bird)
noun

gebaren werkwoord

gesture [gestured, gesturing, gestures](to express something by a gesture)
verb
[UK: ˈdʒes.tʃə(r)] [US: ˈdʒes.tʃər]

gebarentaal substantief

sign [signs](sign language in general, see also: )
noun
[UK: saɪn] [US: ˈsaɪn]

sign language [sign languages]noun
[UK: saɪn ˈlæŋ.ɡwɪdʒ] [US: ˈsaɪn ˈlæŋ.ɡwɪdʒ]

gebaseerd bijvoeglijk naamwoord

based(founded on)
adjective
[UK: beɪst] [US: ˈbeɪst]

gebazel substantief

rambling(meandering talk)
noun
[UK: ˈræm.bl̩ɪŋ] [US: ˈræm.bl̩ɪŋ]

gebazel substantief
{n}

balderdash(nonsense)
noun
[UK: ˈbɔːl.də.dæʃ] [US: ˈbɒl.dər.ˌdæʃ]

gebed substantief

boon [boons](a prayer or petition)
noun
[UK: buːn] [US: ˈbuːn]

12