Holland-Angol szótár »

druk angolul

HollandAngol
onderdrukken werkwoord

strangle [strangled, strangling, strangles](to stifle or suppress)
verb
[UK: ˈstræŋ.ɡl̩] [US: ˈstræŋ.ɡl̩]

suppress [suppressed, suppressing, suppresses](to hold in place, to keep low)
verb
[UK: sə.ˈpres] [US: sə.ˈpres]

onderdrukking substantief
{f}

crackdown [crackdowns](increased enforcement)
noun
[UK: ˈkræk.daʊn] [US: ˈkræk.ˌdaʊn]

oppression [oppressions](act of oppressing, or the state of being oppressed)
noun
[UK: ə.ˈpreʃ.n̩] [US: ə.ˈpreʃ.n̩]

repression [repressions](act of repressing)
noun
[UK: rɪ.ˈpreʃ.n̩] [US: ri.ˈpreʃ.n̩]

onderdrukt bijvoeglijk naamwoord

downtrodden(oppressed, persecuted or subjugated)
adjective
[UK: ˈdaʊn.trɒd.n̩] [US: ˌdɑːwn.ˈtrɑːd.n̩]

pent-up(not expressed)
adjective
[UK: ˌpent ˈʌp] [US: ˌpent ˈʌp]

opdrukken werkwoord

bench(lift)
verb
[UK: bentʃ] [US: ˈbentʃ]

ruisonderdrukking substantief
{f}

noise cancellationnoun

samendrukken werkwoord

compress [compressed, compressing, compresses](to press together into a smaller space)
verb
[UK: kəm.ˈpres] [US: ˈkɑːm.pres]

schermafdruk substantief
{m}

screenshot(image of computer screen output)
noun
[UK: skrˈiːnʃɒt] [US: skrˈiːnʃɑːt]

tampondruk substantief

tampography(printing process)
noun

uitdrukkelijk bijvoeglijk naamwoord

explicit(very specific)
adjective
[UK: ɪk.ˈsplɪ.sɪt] [US: ɪk.ˈsplɪ.sət]

uitdrukkelijk bijwoord

explicitly(in an explicit manner)
adverb
[UK: ɪk.ˈsplɪ.sɪt.li] [US: ɪk.ˈsplɪ.sət.li]

expressly(in an expressive or explicit manner)
adverb
[UK: ɪk.ˈspre.sli] [US: ek.ˈspre.sli]

uitdrukken werkwoord

articulate [articulated, articulating, articulates](to explain)
verb
[UK: ɑː.ˈtɪ.kjʊ.lət] [US: arˈtɪ.kjə.ˌlet]

express [expressed, expressing, expresses](to convey meaning)
verb
[UK: ɪk.ˈspres] [US: ɪk.ˈspres]

uitdrukkend bijvoeglijk naamwoord

expressive(effectively conveying feeling)
adjective
[UK: ɪk.ˈspre.sɪv] [US: ɪk.ˈspre.sɪv]

uitdrukking substantief
{f}

expression [expressions](particular way of phrasing an idea)
noun
[UK: ɪk.ˈspreʃ.n̩] [US: ɪk.ˈspreʃ.n̩]

uitdrukkingsloos bijvoeglijk naamwoord

stolid(having or revealing little emotion or sensibility)
adjective
[UK: ˈstɒ.lɪd] [US: ˈstɑː.ləd]

verdrukken werkwoord

crush [crushed, crushing, crushes](to oppress or burden grievously)
verb
[UK: krʌʃ] [US: ˈkrəʃ]

verdrukt bijvoeglijk naamwoord

downtrodden(oppressed, persecuted or subjugated)
adjective
[UK: ˈdaʊn.trɒd.n̩] [US: ˌdɑːwn.ˈtrɑːd.n̩]

vetgedrukt bijvoeglijk naamwoord

bold [bolder, boldest](having thicker strokes than the ordinary form of the typeface)
adjective
[UK: bəʊld] [US: boʊld]

vierpuntsdruktoets substantief
{f} {m}

d-pad(input pad)
noun

vingerafdruk substantief
{m}

fingerprint [fingerprints](the patterns left on surfaces where fingertips have touched)
noun
[UK: ˈfɪŋ.ɡə.prɪnt] [US: ˈfɪŋ.ɡər.ˌprɪnt]

vingerafdrukken maken werkwoord

fingerprint(to take fingerprints)
verb
[UK: ˈfɪŋ.ɡə.prɪnt] [US: ˈfɪŋ.ɡər.ˌprɪnt]

vingerafdrukken nemen werkwoord

fingerprint(to take fingerprints)
verb
[UK: ˈfɪŋ.ɡə.prɪnt] [US: ˈfɪŋ.ɡər.ˌprɪnt]

voetafdruk substantief
{m}

footprint [footprints](the impression of the foot)
noun
[UK: ˈfʊt.prɪnt] [US: ˈfʊt.ˌprɪnt]

footstep [footsteps](mark left by a foot)
noun
[UK: ˈfʊt.step] [US: ˈfʊt.ˌstep]

wegdrukken werkwoord

dismiss [dismissed, dismissing, dismisses](to dispel)
verb
[UK: dɪz.ˈmɪs] [US: ˌdɪ.ˈsmɪs]

wiegendruk substantief
{m}

incunabulum [incunabula](book, sheet or image)
noun
[UK: ɪnkʌnˈabjʊləm] [US: ɪnkʌnˈæbjʊləm]

zeefdruk substantief

screen printing(printing method)
noun

zich drukken werkwoord

shirk [shirked, shirking, shirks](avoid a duty)
verb
[UK: ʃɜːk] [US: ˈʃɝːk]

zonder uitdrukking bijvoeglijk naamwoord

deadpan(deliberately impassive or expressionless (as a face or look))
adjective
[UK: ˈded.pæn] [US: ˈded.ˌpæn]

123