German-Dutch dictionary »

o meaning in Dutch

GermanDutch
öde [öder; am ödesten] Adjektiv

verlatenbijvoeglijk naamwoord

woestbijvoeglijk naamwoord

oder

ofvoegwoord

die Perlmutter [der Perlmutter; — oder das Perlmutter [der Perlmutters; —] Substantiv

paarlemoersubstantief

parelmoersubstantief

der Salbei [des Salbeis (österreichisch nur so); — oder die Salbei [der Salbei; —] Substantiv

saliem

salviam

der Ofen [des Ofens; die Öfen] Substantiv

kachelm

ovenm

offen [offener; am offensten] Adjektiv

openbijvoeglijk naamwoord

offen sein

openstaanwerkwoord

vacantzijn

vacerenwerkwoord

vakantzijn

offenbar [offenbarer; am offenbarsten] Adjektiv

apertbijvoeglijk naamwoord

blijkbaarbijvoeglijk naamwoord

duidelijkbijvoeglijk naamwoord

evidentbijvoeglijk naamwoord

kennelijkbijvoeglijk naamwoord

klaarblijkelijkbijvoeglijk naamwoord

uitgesprokenbijvoeglijk naamwoord

die Offenbarung [der Offenbarung; die Offenbarungen] Substantiv

apocalypssubstantief

openbaringsubstantief

öffentlich [öffentlicher; am öffentlichsten] Adjektiv

openbaarbijvoeglijk naamwoord

openlijkbijvoeglijk naamwoord

publiekbijvoeglijk naamwoord

ruchtbaarbijvoeglijk naamwoord

öffentlich ausschreiben

aanbestedenwerkwoord

die Offerte [der Offerte; die Offerten] Substantiv

aanbiedingsubstantief

aanbodsubstantief

offertesubstantief

offiziell [offizieller; am offiziellsten] Adjektiv

ambtelijkbijvoeglijk naamwoord

officieelbijvoeglijk naamwoord

das Ägypten [Ägypten(s); —] (offiziell: Arabische Republik Ägypten) (arabischer Staat in Nordostafrika) Substantiv

Egypteo

der Offizier [des Offiziers; die Offiziere] Substantiv

officierm

öffnen [öffnete; hat geöffnet] Verb

opendoenv

openenv

openmakenv

die Öffnung [der Öffnung; die Öffnungen] Substantiv

gatsubstantief

mondsubstantief

1234