publiek meaning in German

Dutch	German
publiek bijvoeglijk naamwoord	öffentlich [öffentlicher; am öffentlichsten]Adjektiv
publiek o	das Publikum [des Publikums; —]Substantiv
publiekevrouw substantief	die Hure [der Hure; die Huren]Substantiv
Bondsrepubliek substantief	die Bundesrepublik [der Bundesrepublik; die Bundesrepubliken]Substantiv die Bundesrepublik Deutschland [der Bundesrepublik Deutschland; —]Substantiv
BondsrepubliekDuitsland substantief	die Bundesrepublik [der Bundesrepublik; die Bundesrepubliken]Substantiv die Bundesrepublik Deutschland [der Bundesrepublik Deutschland; —]Substantiv
CentraalafrikaanseRepubliek	Zentralafrikanische Republik
DominicaanseRepubliek	Dominikanische Republik
DuitseDemocratischeRepubliek	DDR Deutsche Demokratische Republik
republiek substantief	die Republik [der Republik; die Republiken]Substantiv
republiek m	der Freistaat [des Freistaates, des Freistaats; die Freistaaten]Substantiv

Your history