English-Dutch dictionary »

toxic meaning in Dutch

English	Dutch
toxic (hateful or strongly antipathetic) adjective [UK: ˈtɒk.sɪk] [US: ˈtɑːk.sɪk]	haatdragendbijvoeglijk naamwoord kwaadaardigbijvoeglijk naamwoord
toxic (having a harmful chemical nature) adjective [UK: ˈtɒk.sɪk] [US: ˈtɑːk.sɪk]	giftigbijvoeglijk naamwoord toxischbijvoeglijk naamwoord
toxicological (of or pertaining to toxicology) adjective [UK: ˌtɒk.sɪˈk.ɒ.lə.dʒi] [US: ˌtɑːk.sək.ə.ˈlɑː.dʒɪkəl]	toxicologischbijvoeglijk naamwoord
toxicology [toxicologies] (scientific study of poisons and poisoning) noun [UK: ˌtɒk.sɪˈk.ɒ.lə.dʒi] [US: ˌtɑːk.sɪˈk.ɑː.lə.dʒi]	toxicologiesubstantief {f}
toxicologist [toxicologists] (scientist or physician who speciality is toxicology) noun [UK: ˌtɒk.sɪˈk.ɒ.lə.dʒɪst] [US: ˌtɑːk.sɪˈk.ɑː.lə.dʒəst]	toxicoloogsubstantief {m}
toxicomania [toxicomanias] (desire for intoxicants) noun [UK: tˌɒksɪkəmˈeɪniə] [US: tˌɑːksɪkəmˈeɪniə]	toxicomaniesubstantief {f}
atoxic adjective	atoxischbijvoeglijk naamwoord
cardiotoxic (chemically damaging to the tissues of the heart) adjective	cardiotoxischbijvoeglijk naamwoord
intoxicate [intoxicated, intoxicating, intoxicates] (To stupefy by doping with chemical substances such as alcohol) verb [UK: ɪn.ˈtɒk.sɪk.eɪt] [US: ˌɪn.ˈtɑːk.səˌket]	vergiftigenwerkwoord
intoxicated (stupefied by alcohol) adjective [UK: ɪn.ˈtɒk.sɪk.eɪ.tɪd] [US: ˌɪn.ˈtɑːk.səˌk.e.təd]	bedronkenbijvoeglijk naamwoord dronkenbijvoeglijk naamwoord gealcoholiseerdbijvoeglijk naamwoord zatbijvoeglijk naamwoord
intoxication [intoxications] (poisoning) noun [UK: ɪn.ˌtɒk.sɪˈk.eɪʃ.n̩] [US: ˌɪn.ˌtɑːk.səˈk.eɪʃ.n̩]	intoxicatiesubstantief {f}

Default dictionary:
Theme
Change language (English)
- Magyar
- Nederlands
Own wordlists
- -
Dictionaries
Extras
Impressum
Feedback
Help
News
Data Protection
Terms