English-Dutch dictionary »

tight meaning in Dutch

English	Dutch
tight [tighter, tightest] (firmly held together) adjective [UK: taɪt] [US: ˈtaɪt]	strakbijvoeglijk naamwoord
tight [tighter, tightest] (pushed/pulled together) adjective [UK: taɪt] [US: ˈtaɪt]	dichtbijvoeglijk naamwoord
tighten [tightened, tightening, tightens] (to make tighter) verb [UK: ˈtaɪt.n̩] [US: ˈtaɪt.n̩]	aandraaienwerkwoord strakker doenwerkwoord strakker makenwerkwoord
tighten one's belt (be more frugal) verb [UK: ˈtaɪt.n̩ wʌnz belt] [US: ˈtaɪt.n̩ wʌnz ˈbelt]	de broekriem aanhalenwerkwoord
tightrope walker (acrobat who practices tightrope walking) noun [UK: ˈtaɪ.trəʊp ˈwɔːk.ə(r)] [US: ˈtaɪtroʊp ˈwɔːk.ər]	koorddansersubstantief {m}
tights [tights] (women's garment) noun [UK: taɪts] [US: ˈtaɪts]	collantsubstantief
airtight (having no weak points or flaws) adjective [UK: ˈeə.taɪt] [US: ˈer.ˌtaɪt]	onweerlegbaarbijvoeglijk naamwoord sluitendbijvoeglijk naamwoord
airtight (impermeable to air or other gases) adjective [UK: ˈeə.taɪt] [US: ˈer.ˌtaɪt]	hermetischbijvoeglijk naamwoord luchtdichtbijvoeglijk naamwoord
sleep tight (good night) interjection	slaapwelinterjection trusteinterjection trusteninterjection welterusteninterjection
uptight ((colloquial) Excessively concerned with rules and order, always serious) adjective [UK: ˌʌp.ˈtaɪt] [US: əp.ˈtaɪt]	geremdbijvoeglijk naamwoord
watertight (tightly made) adjective [UK: ˈwɔː.tə.taɪt] [US: ˈwɒ.tər.ˌtaɪt]	waterdichtbijvoeglijk naamwoord

Default dictionary:
Theme
Change language (English)
- Magyar
- Nederlands
Own wordlists
- -
Dictionaries
Extras
Impressum
Feedback
Help
News
Data Protection
Terms