English-Dutch dictionary »

ten meaning in Dutch

EnglishDutch
potentially (in a manner showing much potential; with the possibility of happening in a given way)
adverb
[UK: pə.ˈten.ʃə.li]
[US: pə.ˈten.ʃə.li]

potentieelbijwoord

potentiometer [potentiometers] (user-adjustable variable resistor)
noun
[UK: pə.ˌten.ʃi.ˈɒ.mɪ.tə(r)]
[US: pə.ˌten.ʃi.ˈɒ.mɪ.tər]

potentiometersubstantief
{m}

potmetersubstantief
{m}

Premonstratensian (member of the Order of Canons Regular of Prémontré)
noun

premonstratenzersubstantief
{m}

present tense [present tenses] (form of language)
noun
[UK: prɪ.ˈzent tens]
[US: ˈpre.zənt ˈtens]

tegenwoordige tijdsubstantief
{m}

pretend [pretended, pretending, pretends] (to allege falsely)
verb
[UK: prɪ.ˈtend]
[US: pri.ˈtend]

doen alsofwerkwoord

pretenderenwerkwoord

veinzenwerkwoord

voorwendenwerkwoord

pretend [pretended, pretending, pretends] (to feign)
verb
[UK: prɪ.ˈtend]
[US: pri.ˈtend]

voorgevenwerkwoord

pretender [pretenders] (claimant to a throne)
noun
[UK: prɪ.ˈten.də(r)]
[US: pri.ˈten.dər]

pretendentsubstantief
{m}

pretender [pretenders] (person who professes beliefs and opinions that they do not hold)
noun
[UK: prɪ.ˈten.də(r)]
[US: pri.ˈten.dər]

huichelaarsubstantief
{m}

veinzersubstantief
{m}

pretension [pretensions] (claim)
noun
[UK: prɪ.ˈten.ʃn̩]
[US: pri.ˈten.ʃn̩]

pretentiesubstantief

pretension [pretensions] (pretentiousness)
noun
[UK: prɪ.ˈten.ʃn̩]
[US: pri.ˈten.ʃn̩]

aanmatigingsubstantief

pretentious (marked by an unwarranted claim to importance or distinction)
adjective
[UK: prɪ.ˈten.ʃəs]
[US: pri.ˈten.ʃəs]

pretentieusbijvoeglijk naamwoord

zelfingenomenbijvoeglijk naamwoord

Principality of Liechtenstein (official name of Liechtenstein)
proper noun

Vorstendom Liechtensteineigennam
{n}

retention [retentions] (a memory)
noun
[UK: rɪ.ˈten.ʃn̩]
[US: ri.ˈten.ʃn̩]

herinneringsubstantief

retention [retentions] (the act of retaining or something retained)
noun
[UK: rɪ.ˈten.ʃn̩]
[US: ri.ˈten.ʃn̩]

retentiesubstantief

vasthoudingsubstantief

retention [retentions] (the act or power of remembering things; memory)
noun
[UK: rɪ.ˈten.ʃn̩]
[US: ri.ˈten.ʃn̩]

geheugensubstantief
{n}

herinneringsvermogensubstantief
{n}

memoriesubstantief
{n}

retentievermogensubstantief
{n}

rewrite [rewrote, rewritten, rewriting, rewrites] verb
[UK: ˌriː.ˈraɪt]
[US: ri.ˈraɪt]

herschrijvenwerkwoord

rotten (cruel, mean or immoral)
adjective
[UK: ˈrɒt.n̩]
[US: ˈrɑːt.n̩]

gemeenbijvoeglijk naamwoord

rotten (decayed, gone bad)
adjective
[UK: ˈrɒt.n̩]
[US: ˈrɑːt.n̩]

rotbijvoeglijk naamwoord

verrotbijvoeglijk naamwoord

sentence [sentences] ((dated) decision or judgement of a court, see also: judgment; verdict)
noun
[UK: ˈsen.təns]
[US: ˈsen.təns]

oordeelsubstantief
{n}

uitspraaksubstantief
{f}

vonnissubstantief
{n}

sentence [sentenced, sentencing, sentences] (declare a sentence on a convicted person)
verb
[UK: ˈsen.təns]
[US: ˈsen.təns]

straffenwerkwoord

veroordelenwerkwoord

sentence [sentences] (grammatically complete series of words consisting of a subject and predicate)
noun
[UK: ˈsen.təns]
[US: ˈsen.təns]

zinsubstantief
{m}

sentence [sentences] (judicial order for punishment)
noun
[UK: ˈsen.təns]
[US: ˈsen.təns]

veroordelingsubstantief
{f}

sentence [sentences] (punishment imposed on a person convicted of a crime, see also: punishment)
noun
[UK: ˈsen.təns]
[US: ˈsen.təns]

strafsubstantief
{f}

sententious [sententiouser, sententiousest] (using as few words as possible)
adjective
[UK: sen.ˈten.ʃəs]
[US: sen.ˈten.ʃəs]

kernachtigbijvoeglijk naamwoord

septendecillion (10^102, see also: tretrigintillion)
numeral

septendeciljoentelwoord

septenvigintillion (10^84, see also: quattuordecillion)
numeral

quattuordeciljontelwoord

91011