duty meaning in Dutch

English	Dutch
duty [duties] (period of time) noun [UK: ˈdjuː.ti] [US: ˈduː.ti]	van dienstsubstantief {m}
duty [duties] (tax; tariff) noun [UK: ˈdjuː.ti] [US: ˈduː.ti]	takssubstantief {m}
duty [duties] (that which one is morally or legally obligated to do) noun [UK: ˈdjuː.ti] [US: ˈduː.ti]	plichtsubstantief {f}
duty calls (expresses that the speaker has something they must do) phrase	de plicht roeptphrase
duty of care (legal obligation) noun	zorgplichtsubstantief {f} zorgvuldigheidsplichtsubstantief {f}

Your history