English-Dutch dictionary »

see meaning in Dutch

EnglishDutch
seedy [seedier, seediest] (untidy; unkempt)
adjective
[UK: ˈsiː.di]
[US: ˈsiː.di]

onverzorgdbijvoeglijk naamwoord

slordigbijvoeglijk naamwoord

viesbijvoeglijk naamwoord

seedling [seedlings] (young plant grown from seed)
noun
[UK: ˈsiːd.l̩.ɪŋ]
[US: ˈsiːd.l̩.ɪŋ]

zaailingsubstantief

seeing is believing (you need to see something to believe it)
phrase
[UK: ˈsiː.ɪŋ ɪz bɪ.ˈliːv.ɪŋ]
[US: ˈsiː.ɪŋ ˈɪz bə.ˈliːv.ɪŋ]

dan gelovenphrase

eerst zienphrase

zien is gelovenphrase

seek [sought, sought, seeking, seeks] (to try to find)
verb
[UK: siːk]
[US: ˈsiːk]

nastrevenwerkwoord

zoekenwerkwoord

seek and ye shall find (one finds what one looks for)
phrase

die vindtphrase

wie zoektphrase

zoekt en gij zult vindenphrase

seeker [seekers] (One who seeks)
noun
[UK: ˈsiːkə(r)]
[US: ˈsiːkər]

zoekersubstantief
{m}

seem [seemed, seeming, seems] (to appear)
verb
[UK: siːm]
[US: ˈsiːm]

lijkenwerkwoord

schijnenwerkwoord

seemly (appropriate)
adjective
[UK: ˈsiːm.li]
[US: ˈsiːm.li]

correctbijvoeglijk naamwoord

fatsoenlijkbijvoeglijk naamwoord

passendbijvoeglijk naamwoord

seepage (water)
noun
[UK: ˈsiː.pɪdʒ]
[US: ˈsiː.pɪdʒ]

kwelsubstantief
{m}

seer [seers] (someone who foretells the future)
noun
[UK: sɪə(r)]
[US: ˈsiːr]

helderziendesubstantief
{m}

zienersubstantief

seer [seers] (someone who sees something; an eyewitness)
noun
[UK: sɪə(r)]
[US: ˈsiːr]

ooggetuigesubstantief
{m}

seersucker noun
[UK: ˈsɪə.sʌkə(r)]
[US: ˈsɪr.ˌsəkər]

bobbeltjesstofsubstantief

gestreept cloquésubstantief

seesaw [seesaws] (structure moving up and down, balanced in the middle)
noun
[UK: ˈsiː.sɔː]
[US: ˈsiː.ˌsɒ]

wipsubstantief

wipwapsubstantief

seesaw [seesawed, seesawing, seesaws] (to use a seesaw)
verb
[UK: ˈsiː.sɔː]
[US: ˈsiː.ˌsɒ]

wippenwerkwoord

wipwappenwerkwoord

seethe [seethed, seething, seethes] (to boil vigorously (intransitive verb))
verb
[UK: siːð]
[US: ˈsiːð]

kokenwerkwoord

ziedenwerkwoord

seethe [seethed, seething, seethes] (to buzz with activity)
verb
[UK: siːð]
[US: ˈsiːð]

bruisen van aktiviteitwerkwoord

seethe [seethed, seething, seethes] (to foam in an agitated manner, as if boiling)
verb
[UK: siːð]
[US: ˈsiːð]

schuimenwerkwoord

addressee [addressees] (person or organization to which something is addressed or sent)
noun
[UK: ˌæ.dre.ˈsiː]
[US: ˌæ.dre.ˈsiː]

adressaatsubstantief
{m} {f}

geadresseerdesubstantief

amber seed noun

amberzaadsubstantief
{n}

bisamkorrelsubstantief
{m}

muskuszaadsubstantief
{n}

aniseed (the seed-like fruit of the anise)
noun
[UK: ˈæ.nɪ.siːd]
[US: ˈæ.nə.ˌsid]

anijszaadsubstantief
{n}

as far as the eye can see preposition

zover het oog reiktpreposition

asylum seeker (person who has applied for asylum)
noun
[UK: ə.ˈsaɪ.ləm ˈsiːkə(r)]
[US: ə.ˈsaɪ.ləm ˈsiːkər]

asielzoekersubstantief
{m}

123