English-Dutch dictionary »

see meaning in Dutch

EnglishDutch
see also (a suggestion that other topics of study are related to a current topic)
phrase
[UK: ˈsiː ˈɔːls.əʊ]
[US: ˈsiː ˈɒls.oʊ]

zie ookphrase

see off (to accompany someone to a point of departure)
verb
[UK: ˈsiː ɒf]
[US: ˈsiː ˈɒf]

uitlatenwerkwoord

uitwuivenwerkwoord

see past the end of one's nose (have insight into underlying facts or consequences)
verb

verder kijken dan zijn neus lang iswerkwoord

verder zien dan zijn neus lang iswerkwoord

see the forest for the trees (to be overwhelmed by detail to the point where it obscures the overall situation)
verb

door de bomen het bos niet meer zienwerkwoord

see the light (undergo a spiritual conversion)
verb

het licht zienwerkwoord

see through (perceive visually through something transparent)
verb
[UK: ˈsiː θruː]
[US: ˈsiː θruː]

doorheen zienwerkwoord

see through (to do something until it is finished)
verb
[UK: ˈsiː θruː]
[US: ˈsiː θruː]

volhoudenwerkwoord

see through verb
[UK: ˈsiː θruː]
[US: ˈsiː θruː]

doorgrondenwerkwoord

see you (see you later)
phrase

laterphrase

mazzelphrase

see you later (goodbye)
phrase
[UK: ˈsiː juː ˈleɪ.tə(r)]
[US: ˈsiː ˈjuː ˈleɪ.tər]

laterphrase

tot laterphrase

tot straksphrase

tot zophrase

zie je laterphrase

see you later alligator (Extended form of see you later)
phrase

aju parapluphrase

see you soon (goodbye)
interjection

tot directinterjection

tot straksinterjection

tot ziens!interjection

tot zointerjection

see you tomorrow phrase

tot morgenphrase

seed [seeds] (any small seed-like fruit)
noun
[UK: siːd]
[US: ˈsiːd]

zaadsubstantief
{n}

seed [seeds] (semen, see also: semen)
noun
[UK: siːd]
[US: ˈsiːd]

spermasubstantief
{n}

seed coat (outer cover of a seed)
noun

zaadmantelsubstantief
{m}

seed money (Money used to set up a new business venture.)
noun

aanloopkredietsubstantief

aanloopsubsidiesubstantief

seed plant (plant which reproduces by spreading seeds in the wide sense of the term, including spores etc.)
noun

zaadplantsubstantief
{m} {f}

seed stock (stock of seed)
noun

zaaigoedsubstantief
{n}

seed stock (supply for planting)
noun

plantgoedsubstantief
{n}

seed vault (long term seed storage)
noun

zadenbanksubstantief
{f}

seedeater (something which eats seed)
noun
[UK: ˈsiː.ˌdi.tə(r)]
[US: ˈsiː.ˌdi.tər]

zaadetersubstantief
{m}

seedful (full of seed)
adjective
[UK: ˈsiːdf(ə)l ]
[US: ˈsidf(ə)l ]

zaadrijkbijvoeglijk naamwoord

seedy [seedier, seediest] (disreputable; run-down)
adjective
[UK: ˈsiː.di]
[US: ˈsiː.di]

louchebijvoeglijk naamwoord

verwaarloosdbijvoeglijk naamwoord

seedy [seedier, seediest] (full of seeds)
adjective
[UK: ˈsiː.di]
[US: ˈsiː.di]

met veel zadenbijvoeglijk naamwoord

seedy [seedier, seediest] (infirm; gone to seed)
adjective
[UK: ˈsiː.di]
[US: ˈsiː.di]

ellendigbijvoeglijk naamwoord

slechtbijvoeglijk naamwoord

seedy [seedier, seediest] (suffering effects of hangover)
adjective
[UK: ˈsiː.di]
[US: ˈsiː.di]

miserabelbijvoeglijk naamwoord

12