English-Dutch dictionary »

right meaning in Dutch

EnglishDutch
bright and early adverb

voor dag en dauwbijwoord

brightness [brightnesses] (the quality of being bright)
noun
[UK: ˈbraɪt.nəs]
[US: ˈbraɪt.nəs]

glanssubstantief
{m}

helderheidsubstantief
{f}

by rights (properly, in justice)
preposition
[UK: baɪ raɪts]
[US: baɪ ˈraɪts]

rechtenspreposition

centre-right (leaning to the right but closer to the centre on the left–right political spectrum than other rightist variants)
adjective

centrumrechtsbijvoeglijk naamwoord

civil rights [civil rights] (rights deserved by all people under all circumstances)
noun
[UK: ˈsɪ.vəl raɪts]
[US: ˈsɪ.vəl ˈraɪts]

burgerrechtensubstantief

copyright (place under a copyright)
verb
[UK: ˈkɒ.pɪ.raɪt]
[US: ˈkɑː.pi.ˌraɪt]

onder auteursrecht plaatsenwerkwoord

copyright [copyrights] (right to publish)
noun
[UK: ˈkɒ.pɪ.raɪt]
[US: ˈkɑː.pi.ˌraɪt]

auteursrechtsubstantief
{n}

downright (really; actually; quite; thoroughly; utterly)
adverb
[UK: ˈdaʊn.raɪt]
[US: ˈdaʊn.ˌraɪt]

gewoonwegbijwoord

regelrechtbijwoord

equal rights (concept of equal treatment)
noun

gelijkberechtigingsubstantief
{f}

gelijke rechtensubstantief
{n-Pl}

rechtsgelijkheidsubstantief
{f}

exclusive right (The power to allow or disallow others from taking certain actions)
noun

exclusief rechtsubstantief

eyebright (any of the flowering plants of the genus Euphrasia)
noun
[UK: ˈaɪbraɪt]
[US: ˈaɪbraɪt]

ogentroostsubstantief

far right (extreme right wing)
noun

extreemrechtssubstantief

ultrarechtssubstantief

forthright (straightforward; not evasive)
adjective
[UK: ˈfɔː.θraɪt]
[US: ˈfɔːr.ˈθraɪt]

recht voor zijn raapbijvoeglijk naamwoord

uitgesprokenbijvoeglijk naamwoord

frighten [frightened, frightening, frightens] (to disturb with fear)
verb
[UK: ˈfraɪt.n̩]
[US: ˈfraɪt.n̩]

bang makenwerkwoord

beangstigenwerkwoord

frightened (afraid, suffering from fear)
adjective
[UK: ˈfraɪt.n̩d]
[US: ˈfraɪt.n̩d]

bangelijkbijvoeglijk naamwoord

lafhartigbijvoeglijk naamwoord

frightening (awful)
adjective
[UK: ˈfraɪt.n̩.ɪŋ]
[US: ˈfraɪt.n̩.ɪŋ]

afschuwelijkbijvoeglijk naamwoord

frightening (scary)
adjective
[UK: ˈfraɪt.n̩.ɪŋ]
[US: ˈfraɪt.n̩.ɪŋ]

angstaanjagendbijvoeglijk naamwoord

beangstigendbijvoeglijk naamwoord

ontstellendbijvoeglijk naamwoord

gay rights noun

homorechtensubstantief

human rights [human rights] (set of basic rights and freedoms that all humans should be guaranteed)
noun
[UK: ˈhjuː.mən raɪts]
[US: ˈhjuː.mən ˈraɪts]

mensenrechtensubstantief
{n-Pl}

rechten van de menssubstantief
{n-Pl}

Mister Right (perfect, ideal or suitable male mate or husband)
noun

ware Jakobsubstantief
{m}

outright (unqualified and unreserved)
adjective
[UK: ˈaʊ.traɪt]
[US: ˈaʊ.ˈtraɪt]

eenduidigbijvoeglijk naamwoord

playwright [playwrights] (writer of plays for the theatre)
noun
[UK: ˈpleɪ.raɪt]
[US: ˈpleɪ.ˌraɪt]

toneelschrijversubstantief
{m}

please turn right phrase

alstublieftphrase

draai rechtsphrase

serve someone right (happen to someone who deserves it)
verb
[UK: sɜːv ˈsʌm.wʌn raɪt]
[US: ˈsɝːv ˈsʌˌm.wən ˈraɪt]

zijn verdiende loonwerkwoord

shipwright [shipwrights] (person)
noun
[UK: ˈʃɪ.praɪt]
[US: ˈʃɪ.ˌpraɪt]

scheepsbouwersubstantief

special drawing right (accounting unit)
noun

speciaal trekkingsrechtsubstantief
{n}

stage fright (state of nervousness about performing)
noun
[UK: ˈsteɪdʒ.fraɪt]
[US: ˈsteɪdʒ.fraɪt]

plankenkoortssubstantief

upright (greater in height than breadth)
adjective
[UK: ˈʌ.praɪt]
[US: ə.ˈpraɪt]

achter elkaarbijvoeglijk naamwoord

123