English-Dutch dictionary »

own meaning in Dutch

EnglishDutch
breakdown [breakdowns] (listing or categorization in great detail)
noun
[UK: ˈbreɪk.daʊn]
[US: ˈbreɪk.ˌdaʊn]

opsplitsingsubstantief
{f}

uitsplitsingsubstantief
{f}

breathe down someone's neck (to follow or supervise too closely)
verb

iemand in zijn/haar nek hijgenwerkwoord

brown [browns] (colour)
noun
[UK: braʊn]
[US: ˈbraʊn]

bruinsubstantief

brown [browner, brownest] (having a brown colour)
adjective
[UK: braʊn]
[US: ˈbraʊn]

bruinbijvoeglijk naamwoord

Brown (surname meaning "brown", or indicating a dark complexion)
proper noun
[UK: braʊn]
[US: ˈbraʊn]

Bruijneigennam

Bruineigennam

Bruinseigennam

Bruyneigennam

Bruynseigennam

de Bruijneigennam

de Bruijneeigennam

de Bruineigennam

de Bruineeigennam

de Bruyneigennam

de Bruyneeigennam

brown [browned, browning, browns] (to become brown)
verb
[UK: braʊn]
[US: ˈbraʊn]

bruin wordenwerkwoord

brown [browned, browning, browns] (to cook until brown)
verb
[UK: braʊn]
[US: ˈbraʊn]

bruinbakkenwerkwoord

brown argus (butterfly)
noun

bruin blauwtjesubstantief
{n}

brown bear [brown bears] (Ursus arctos)
noun
[UK: braʊn beə(r)]
[US: ˈbraʊn ˈber]

bruine beersubstantief
{m}

brown dwarf (starlike object)
noun
[UK: braʊn dwɔːf]
[US: ˈbraʊn ˈdwɔːrf]

Bruine Dwergsubstantief

brown falcon noun

grote bruine valksubstantief

brown hyena (Hyaena brunnea)
noun

bruine hyenasubstantief
{f}

strandwolfsubstantief
{m}

brown rat (Rattus norvegicus)
noun

bruine ratsubstantief
{m} {f}

brown rice (unpolished rice)
noun
[UK: braʊn raɪs]
[US: ˈbraʊn ˈraɪs]

zilvervliesrijstsubstantief
{m}

brown shrike (Lanius cristatus)
noun

bruine klauwiersubstantief
{m}

brownish (of a colour which resembles brown; somewhat brown)
adjective
[UK: ˈbraʊ.nɪʃ]
[US: ˈbraʊ.ˌnɪʃ]

bruinachtigbijvoeglijk naamwoord

bruinigbijvoeglijk naamwoord

brownnose (one who brownnoses)
noun

kontkussersubstantief

burn down (cause a structure to burn to nothing)
verb
[UK: bɜːn daʊn]
[US: ˈbɝːn ˈdaʊn]

afbrandenwerkwoord

platbrandenwerkwoord

calm down (To become less excited)
verb
[UK: kɑːm daʊn]
[US: ˈkɑːm ˈdaʊn]

bedarenwerkwoord

Cape Town (legislative capital of South Africa)
proper noun
[UK: keɪp taʊn]
[US: ˈkeɪp ˈtaʊn]

Kaapstadeigennam
{n}

clown [clowns] (performance artist working in a circus)
noun
[UK: klaʊn]
[US: ˈklaʊn]

clownsubstantief
{m}

clown nose (fake nose)
noun

clownsneussubstantief
{m}

college town (town or city dominated by its university population)
noun

universiteitsstadsubstantief
{f}

comfortable in one's own skin (confident)
adjective

goed in zijn velbijvoeglijk naamwoord

cool down (to become cooler (temperature))
verb
[UK: kuːl daʊn]
[US: ˈkuːl ˈdaʊn]

afkoelenwerkwoord

bekoelenwerkwoord

123

Your history