English-Dutch dictionary »

mica meaning in Dutch

EnglishDutch
mica [micas] (hydrous aluminosilicate minerals)
noun
[UK: ˈmaɪk.ə]
[US: ˈmaɪk.ə]

glimmersubstantief
{n}

micasubstantief
{n}

Micah (book of the Bible)
proper noun
[UK: ˈmaɪk.ə]
[US: ˈmaɪk.ə]

Michaeigennam
{m}

aerodynamical (aerodynamic)
adjective
[UK: ˈeə.rəʊ.daɪ.ˈnæ.mɪkəl]
[US: ˈeə.rəʊ.daɪ.ˈnæ.mɪkəl]

aerodynamischbijvoeglijk naamwoord

amicable (showing friendliness or goodwill)
adjective
[UK: ˈæ.mɪk.əb.l̩]
[US: ˈæ.mɪk.əb.l̩]

goedhartigbijvoeglijk naamwoord

vriendelijkbijvoeglijk naamwoord

anatomical (Of or relating to anatomy or dissection)
adjective
[UK: ˌæ.nə.ˈtɒ.mɪk.l̩]
[US: ˌæ.nə.ˈtɑː.mək.l̩]

anatomischbijvoeglijk naamwoord

astronomical (of or relating to astronomy)
adjective
[UK: ˌæ.strə.ˈnɒ.mɪk.l̩]
[US: ˌæ.strə.ˈnɑː.mɪk.l̩]

astronomischbijvoeglijk naamwoord

astronomical twilight (period of partial darkness)
noun

astronomische schemeringsubstantief
{f}

astronomically (relating to astronomy)
adverb
[UK: ˌæ.strə.ˈnɒ.mɪk.l̩i]
[US: ˌæ.strə.ˈnɑː.mɪk.l̩i]

astronomischbijwoord

biochemical (of or relating to biochemistry)
adjective
[UK: ˌbaɪəʊˈk.e.mɪ.stri]
[US: ˌbaɪo.ʊˈk.e.mɪ.stri]

biochemischbijvoeglijk naamwoord

chemical [chemicals] (an addictive drug)
noun
[UK: ˈke.mɪk.l̩]
[US: ˈke.mək.l̩]

verslavend middelsubstantief
{n}

chemical [chemicals] (any specific element or chemical compound)
noun
[UK: ˈke.mɪk.l̩]
[US: ˈke.mək.l̩]

chemicaliesubstantief
{f}

chemical (relating to chemistry)
adjective
[UK: ˈke.mɪk.l̩]
[US: ˈke.mək.l̩]

chemischbijvoeglijk naamwoord

scheikundigbijvoeglijk naamwoord

chemical element (any one of the simplest chemical substances that cannot be decomposed in a chemical reaction)
noun
[UK: ˈke.mɪk.l̩ ˈel.ɪ.mənt]
[US: ˈke.mək.l̩ ˈel.ɪ.mənt]

chemisch elementsubstantief
{n}

scheikundig elementsubstantief
{n}

chemicals (chemical industry)
noun
[UK: ˈke.mɪk.l̩z]
[US: ˈke.mɪk.l̩z]

chemicaliënindustriesubstantief
{f}

chemische industriesubstantief
{f}

comical (being funny, whimsically amusing)
adjective
[UK: ˈkɒ.mɪk.l̩]
[US: ˈkɑː.mɪk.l̩]

amusantbijvoeglijk naamwoord

grappigbijvoeglijk naamwoord

komischbijvoeglijk naamwoord

comical (being laughable, ridiculous)
adjective
[UK: ˈkɒ.mɪk.l̩]
[US: ˈkɑː.mɪk.l̩]

hilarischbijvoeglijk naamwoord

lachwekkendbijvoeglijk naamwoord

economical (careful with money)
adjective
[UK: ˌiːk.ə.ˈnɒ.mɪk.l̩]
[US: ˌek.ə.ˈnɑː.mɪk.l̩]

spaarzaambijvoeglijk naamwoord

zuinigbijvoeglijk naamwoord

formicarium (vivarium used for the study of ants and ant colonies)
noun

formicariumsubstantief
{n}

mierenboerderijsubstantief
{f}

inimical (harmful)
adjective
[UK: ɪ.ˈnɪ.mɪk.l̩]
[US: ˌɪ.ˈnɪ.mɪk.l̩]

schadelijkbijvoeglijk naamwoord

inimical (hostile)
adjective
[UK: ɪ.ˈnɪ.mɪk.l̩]
[US: ˌɪ.ˈnɪ.mɪk.l̩]

vijandigbijvoeglijk naamwoord

nux vomica (strychnine tree)
noun
[UK: nˈʌks vˈɒmɪkə]
[US: nˈʌks vˈɑːmɪkə]

braaknootsubstantief
{f}

braaknotenboomsubstantief
{m}