English-Dutch dictionary »

give meaning in Dutch

EnglishDutch
give (bend slightly when a force is applied)
verb
[UK: ɡɪv]
[US: ˈɡɪv]

meegevenwerkwoord

give (transfer the possession of something to someone else)
verb
[UK: ɡɪv]
[US: ˈɡɪv]

gevenwerkwoord

overhandigenwerkwoord

give a shit (to (not) care)
verb

kunnen bommenwerkwoord

kunnen schelenwerkwoord

uitmakenwerkwoord

give away (to make a gift of something)
verb
[UK: ɡɪv ə.ˈweɪ]
[US: ˈɡɪv ə.ˈweɪ]

weggevenwerkwoord

give-away shop (shop)
noun

weggeefwinkelsubstantief

give birth (produce new life)
verb
[UK: ɡɪv bɜːθ]
[US: ˈɡɪv ˈbɝːθ]

barenwerkwoord

give in (to relent or yield)
verb
[UK: ɡɪv ɪn]
[US: ˈɡɪv ɪn]

opgevenwerkwoord

overgevenwerkwoord

prijsgevenwerkwoord

give me (expression of preference)
verb

geef mijwerkwoord

geeft u mijwerkwoord

give out (to issue)
verb
[UK: ɡɪv ˈaʊt]
[US: ˈɡɪv ˈaʊt]

uitdelenwerkwoord

give paw (command for a dog)
interjection

geef pootinterjection

give paw (to present one's paw for a handshake with a human)
verb

poot gevenwerkwoord

give rise to (to be the origin of; to produce)
verb
[UK: ɡɪv raɪz tuː ˈsʌm.θɪŋ]
[US: ˈɡɪv ˈraɪz ˈtuː ˈsʌm.θɪŋ]

veroorzakenwerkwoord

give someone the cold shoulder (snub)
verb

iemand links laten liggenwerkwoord

give the floor verb

het woord gevenwerkwoord

give up (relinquish)
verb
[UK: ɡɪv ʌp]
[US: ˈɡɪv ʌp]

afzienwerkwoord

give up (surrender)
verb
[UK: ɡɪv ʌp]
[US: ˈɡɪv ʌp]

zich overgevenwerkwoord

give up the ghost (to die)
verb
[UK: ɡɪv ʌp ðə ɡəʊst]
[US: ˈɡɪv ʌp ðə ɡoʊst]

de geest gevenwerkwoord

given name (name chosen for a child by its parents)
noun
[UK: ɡɪv.n̩ ˈneɪm]
[US: ˈɡɪv.n̩ ˈneɪm]

roepnaamsubstantief
{m}

voornaam [voornamen]substantief
{m}

forgive [forgave, forgiven, forgiving, forgives] (transitive, to pardon)
verb
[UK: fə.ˈɡɪv]
[US: fər.ˈɡɪv]

vergevenwerkwoord

forgiveness (readiness to forgive)
noun
[UK: fə.ˈɡɪv.nəs]
[US: fər.ˈɡɪv.nəs]

vergevingsgezindheidsubstantief

forgiveness (the action of forgiving)
noun
[UK: fə.ˈɡɪv.nəs]
[US: fər.ˈɡɪv.nəs]

vergevingsubstantief
{f}

vergiffenissubstantief
{f}