Dutch | English |
---|---|
voornaam bijvoeglijk naamwoord | distinguished(celebrated, well-known or eminent because of past achievements; prestigious) |
voornaam [voornamen] substantief {m} | first name [first names](name chosen by parents) forename [forenames](name that precedes the surname) given name(name chosen for a child by its parents) |
voornaamst bijvoeglijk naamwoord | foremostadjective |
voornaamste bijvoeglijk naamwoord | main(chief, most important, or principal in extent, etc.) primary(that which is placed ahead of others) prime(first in time, order, or sequence) principal(primary, main) |
voornaamwoord substantief {n} | pronoun [pronouns](type of word) |
voornaamwoordelijk bijwoord substantief {n} | pronominal adverb(type of adverb) |
aanwijzend voornaamwoord substantief {n} | demonstrative pronoun(pronoun which replaces a noun) |
betrekkelijk voornaamwoord substantief {n} | relative pronoun(pronoun that introduces a relative clause) |
bezittelijk voornaamwoord substantief {n} | possessive pronoun(pronoun which expresses possession) |
bijvoegelijk aanwijzend voornaamwoord substantief {n} | demonstrative adjective(type of adjective) |
onbepaald voornaamwoord substantief {n} | indefinite pronoun(Pronoun not specifying the identity of its referent) |
persoonlijk voornaamwoord substantief {n} | personal pronoun(part of speech) |
vragend voornaamwoord substantief {n} | interrogative pronoun(pronoun used in a question) |
wederkerend voornaamwoord substantief {n} | reflexive pronoun(a part of speech) |
wederkerig voornaamwoord substantief {n} | reciprocal pronoun(a part of speech) |