English-Dutch dictionary »

friend meaning in Dutch

EnglishDutch
friend [friends] (person whose company one enjoys)
noun
[UK: ˈfrend]
[US: ˈfrend]

maatjesubstantief
{n}

vriendsubstantief

vriendinsubstantief
{n}

vriendinnetjesubstantief
{n}

vriendjesubstantief
{n}

friend (to act as the friend of)
verb
[UK: ˈfrend]
[US: ˈfrend]

bevriend zijn metwerkwoord

friend zone (situation)
noun

friendzonesubstantief
{m}

vriendenzonesubstantief
{m}

friendless (without friends)
adjective
[UK: ˈfrend.ləs]
[US: ˈfrend.ləs]

vriendloosbijvoeglijk naamwoord

friendly [friendlier, friendliest] (approachable, warm)
adjective
[UK: ˈfrend.li]
[US: ˈfrend.li]

hartelijkbijvoeglijk naamwoord

vriendelijkbijvoeglijk naamwoord

friendly [friendlier, friendliest] (characteristic of friendliness)
adjective
[UK: ˈfrend.li]
[US: ˈfrend.li]

aangenaambijvoeglijk naamwoord

sympathiekbijvoeglijk naamwoord

vriendschappelijkbijvoeglijk naamwoord

friendly [friendlier, friendliest] (pertaining to friendlies in the conflict sense)
adjective
[UK: ˈfrend.li]
[US: ˈfrend.li]

bevriendbijvoeglijk naamwoord

friendliness (the quality of being friendly)
noun
[UK: ˈfrend.lɪ.nəs]
[US: ˈfrend.li.nəs]

vriendelijkheidsubstantief
{f}

friendly (in a friendly manner)
adverb
[UK: ˈfrend.li]
[US: ˈfrend.li]

vriendelijkbijwoord

vriendschappelijkbijwoord

friendly (someone of the same side)
noun
[UK: ˈfrend.li]
[US: ˈfrend.li]

bevriendesubstantief

bondgenootsubstantief
{m}

friendly fire (fire from allied or friendly forces)
noun
[UK: ˈfrend.li ˈfaɪə(r)]
[US: ˈfrend.li ˈfaɪər]

eigen vuursubstantief
{n}

friendship [friendships] ((uncountable) condition of being friends)
noun
[UK: ˈfrend.ʃɪp]
[US: ˈfrend.ˌʃɪp]

vriendschapsubstantief
{f}

a friend in need is a friend indeed (if a friend helps you when you are in need, they are a true friend)
phrase
[UK: ə ˈfrend ɪn niːd ɪz ə ˈfrend ɪn.ˈdiːd]
[US: ə ˈfrend ɪn ˈniːd ˈɪz ə ˈfrend ˌɪn.ˈdiːd]

in nood leert men zijn vrienden kennenphrase

bosom friend (very close friend)
noun
[UK: ˈbʊ.zəm ˈfrend]
[US: ˈbʊ.zəm ˈfrend]

boezemvriendsubstantief
{m}

boezemvriendinsubstantief
{f}

getrouwesubstantief
{m} {f}

boyfriend [boyfriends] (male partner in a romantic relationship)
noun
[UK: ˈbɔɪ.frend]
[US: ˈbɔɪ.frend]

liefsubstantief
{n}

vriendsubstantief
{m}

childhood friend (friend known since childhood)
noun

jeugdvriendsubstantief
{m}

environmentally friendly (causing little harm to the environment)
adjective
[UK: ɪn.ˌvaɪə.rən.ˈmen.tə.li ˈfrend.li]
[US: ən.ˌvaɪ.rən.ˈmen.tə.li ˈfrend.li]

milieuvriendelijkbijvoeglijk naamwoord

false friend (type of word)
noun
[UK: ˈfɔːls ˈfrend]
[US: ˈfɔːls ˈfrend]

valse vriendsubstantief
{m}

gay-friendly (welcoming of gay people)
adjective

homovriendelijkbijvoeglijk naamwoord

girlfriend [girlfriends] (a female partner in a romantic relationship)
noun
[UK: ˈɡɜːl.frend]
[US: ˈɡɝːl.ˌfrend]

meisjesubstantief
{n}

vriendinsubstantief

make friends (to create friendships)
verb
[UK: ˈmeɪk frendz]
[US: ˈmeɪk ˈfrendz]

bevriend rakenwerkwoord

the enemy of my enemy is my friend (it is sometimes necessary to cooperate with a person one does not like or agree with, in order to combat a common threat)
phrase

de vijand van mijn vijand is mijn vriendphrase

unfriend (to remove from one's friends list)
verb
[UK: ˌʌnˈfrɛnd ]
[US: ʌnˈfrɛnd ]

ontvriendenwerkwoord

unfriendly [unfriendlier, unfriendliest] (not friendly; hostile)
adjective
[UK: ˌʌn.ˈfrend.li]
[US: ən.ˈfrend.li]

onvriendelijkbijvoeglijk naamwoord

user-friendliness (quality of being user-friendly)
noun

gebruikersvriendelijkheidsubstantief

gebruiksvriendelijkheidsubstantief

12