English-Dutch dictionary »

e.g. meaning in Dutch

EnglishDutch
e.g. (abbreviation for "for example")
adverb
[UK: eɡzˈempli ɡrˈeɪʃə]
[US: eɡzˈempli ɡrˈeɪʃə]

bijv.bijwoord

bv.bijwoord

egalitarian (characterized by social equality and equal rights for all people)
adjective
[UK: ɪ.ˌɡæ.lɪ.ˈteə.rɪən]
[US: ɪ.ˌɡæ.lə.ˈte.riən]

egalitairbijvoeglijk naamwoord

egalitarianism (political doctrine of universal equality)
noun
[UK: ɪ.ˌɡæ.lɪ.ˈteə.rɪə.nɪ.zəm]
[US: i.ˌɡæ.lə.ˈte.riə.ˌnɪ.zəm]

egalitarismesubstantief
{n}

egg cosy (insulating cover placed over a boiled egg)
noun

eiermutssubstantief
{f}

eiermutsjesubstantief
{n}

egg of Columbus (brilliant idea or discovery that seems simple after the fact)
noun

ei van Columbussubstantief
{n}

egg on (provoke)
verb
[UK: eɡ ɒn]
[US: ˈeɡ ɑːn]

aanzetten totwerkwoord

provocerenwerkwoord

egg on one's face (suffer embarrassment or humiliation)
noun

een figuur slaansubstantief

egg roll (a food made made by wrapping a combination of ingredients)
noun

loempiasubstantief
{n}

egg-shaped (having the shape of an egg)
adjective
[UK: ˈeɡ.ʃeɪpt]
[US: ʃeɪpt]

eivormigbijvoeglijk naamwoord

egg timer (timer with an alarm)
noun

eierwekkersubstantief

egg tooth noun

eitandsubstantief
{m}

eggnog (egg-based beverage)
noun
[UK: ˈɛgˌnɔg]
[US: ˈɛgˌnɔg]

advocaatsubstantief
{m}

eggplant (plant)
noun
[UK: ˈeɡ.plɑːnt]
[US: ˈeg.ˌplænt]

auberginesubstantief
{m}

eierplantsubstantief
{m}

eiervruchtsubstantief
{f}

eggshell [eggshells] (object)
noun
[UK: ˈeɡ.ʃel]
[US: ˈeg.ˌʃel]

eierschaalsubstantief
{f}

egoboost noun

egoboostsubstantief

egocentric (egotistical)
adjective
[UK: ˌe.ɡəʊ.ˈsen.trɪk]
[US: ˌeɡo.ʊ.ˈsen.trɪk]

egocentrischbijvoeglijk naamwoord

egoistischbijvoeglijk naamwoord

egocentrism (following ones egotistical desires)
noun
[UK: ˈiːɡəʊsˌentrɪzəm]
[US: ˈiːɡoʊsˌentrɪzəm]

egocentrismesubstantief
{n}

egoism (tendency to think of self)
noun
[UK: ˈe.ɡəʊɪ.zəm]
[US: ˈeɡo.ʊɪ.zəm]

egoïsmesubstantief
{n}

zelfzuchtsubstantief
{f} {m}

egotism (belief that one is superior)
noun
[UK: ˈe.ɡəʊ.tɪ.zəm]
[US: ˈeɡo.ʊ.tɪ.zəm]

eigenwaansubstantief

hooghartigheidsubstantief

egotism (preoccupation with oneself)
noun
[UK: ˈe.ɡəʊ.tɪ.zəm]
[US: ˈeɡo.ʊ.tɪ.zəm]

egocentrismesubstantief

egotismesubstantief

egregious (conspicuous, exceptional, outstanding)
adjective
[UK: ɪ.ˈɡriː.dʒɪəs]
[US: ɪ.ˈɡriː.dʒəs]

flagrantbijvoeglijk naamwoord

ongehoordbijvoeglijk naamwoord

egret [egrets] (Any of various wading birds of the genera Egretta or Ardea)
noun
[UK: ˈiː.ɡret]
[US: ˈiː.ɡret]

reigersubstantief
{m}

Egypt (country in North Africa)
proper noun
[UK: ˈiː.dʒɪpt]
[US: ˈiː.dʒəpt]

Egypteeigennam
{n}

Egyptian (language)
proper noun
[UK: ɪ.ˈdʒɪp.ʃn̩]
[US: ɪ.ˈdʒɪp.ʃn̩]

Egyptischeigennam
{n}

Egyptian (of, from, or pertaining to Egypt)
adjective
[UK: ɪ.ˈdʒɪp.ʃn̩]
[US: ɪ.ˈdʒɪp.ʃn̩]

Egyptischbijvoeglijk naamwoord

Egyptian [Egyptians] (person from Egypt)
noun
[UK: ɪ.ˈdʒɪp.ʃn̩]
[US: ɪ.ˈdʒɪp.ʃn̩]

Egyptenaarsubstantief
{m}

Egyptian goose (Alopochen aegyptiacus)
noun

nijlganssubstantief

Egyptian plover (Pluvianus aegyptius)
noun

krokodilwachter [krokodilwachters]substantief
{m}

Egyptologist [Egyptologists] (A person; one who is skilled professes or practices Egyptology)
noun
[UK: ˌiːʤɪpˈtɒləʤɪst ]
[US: ˌiʤəpˈtɑləʤɪst ]

Egyptologesubstantief
{f}

Egyptoloogsubstantief
{m}

12