English-Dutch dictionary »

dire meaning in Dutch

EnglishDutch
dire [direr, direst] (expressing bad consequences)
adjective
[UK: ˈdaɪə(r)]
[US: ˈdaɪr]

gevaarlijkbijvoeglijk naamwoord

sinisterbijvoeglijk naamwoord

verschrikkelijkbijvoeglijk naamwoord

vreselijkbijvoeglijk naamwoord

dire [direr, direst] (warning of bad consequences)
adjective
[UK: ˈdaɪə(r)]
[US: ˈdaɪr]

omineusbijvoeglijk naamwoord

onheilspellendbijvoeglijk naamwoord

dire straits (difficult position)
noun
[UK: ˈdaɪə(r) streɪts]
[US: ˈdaɪr ˈstreɪts]

in het nauwsubstantief

dire wolf (extinct canine)
noun

reuzenwolfsubstantief
{m}

direct current (electric current that always flows in the same direction but may differ in intensity over time)
noun
[UK: dɪ.ˈrekt ˈkʌ.rənt]
[US: də.ˈrekt ˈkɜː.rənt]

gelijkstroomsubstantief
{m}

direct debit (single order to allow an entity to charge one's account)
noun

automatische incassosubstantief

direct democracy noun

directe democratiesubstantief
{f}

direct flight (a flight without changing aircraft)
noun
[UK: dɪ.ˈrekt flaɪt]
[US: də.ˈrekt ˈflaɪt]

directe vluchtsubstantief
{f}

direct free kick (soccer)
noun

rechtstreekse vrije trapsubstantief
{m}

direct object (the noun a verb is directly acting upon)
noun
[UK: dɪ.ˈrekt əb.ˈdʒekt]
[US: də.ˈrekt ˈɑːb.dʒekt]

lijdend voorwerpsubstantief
{n}

direct speech (the writing of speech)
noun
[UK: dɪ.ˈrekt spiːtʃ]
[US: də.ˈrekt ˈspiːtʃ]

directe redesubstantief
{f}

direct verb (A verb that agrees in person and number with the subject of a clause, by conjugation)
noun

persoonsvormsubstantief
{m}

directed graph (type of graphs)
noun

digraafsubstantief
{c}

gerichte graafsubstantief
{m}

direction [directions] (indication of the point toward which an object is moving)
noun
[UK: dɪ.ˈrek.ʃn̩]
[US: də.ˈrek.ʃn̩]

richtingsubstantief

directive [directives] (instruction or guideline)
noun
[UK: dɪ.ˈrek.tɪv]
[US: də.ˈrek.tɪv]

instructiesubstantief
{f}

richtlijnsubstantief
{f}

directive (that directs; serving to direct, indicate, or guide)
adjective
[UK: dɪ.ˈrek.tɪv]
[US: də.ˈrek.tɪv]

wijzendbijvoeglijk naamwoord

directly (in a direct manner)
adverb
[UK: dɪ.ˈrekt.li]
[US: də.ˈrekt.li]

directbijwoord

rechtstreeksbijwoord

directly (in a straightforward way)
adverb
[UK: dɪ.ˈrekt.li]
[US: də.ˈrekt.li]

rechtuitbijwoord

directly (plainly, without circumlocution or ambiguity)
adverb
[UK: dɪ.ˈrekt.li]
[US: də.ˈrekt.li]

onomwondenbijwoord

directly (soon; next; when it becomes convenient)
adverb
[UK: dɪ.ˈrekt.li]
[US: də.ˈrekt.li]

dadelijkbijwoord

meteenbijwoord

zobijwoord

zodadelijkbijwoord

directly (straightforwardly; honestly)
adverb
[UK: dɪ.ˈrekt.li]
[US: də.ˈrekt.li]

eerlijkbijwoord

zondermeerbijwoord

director [directors] (supervisor, manager, see also: film director)
noun
[UK: dɪ.ˈrek.tə(r)]
[US: də.ˈrek.tər]

directeursubstantief
{m} {f}

regisseursubstantief
{m}

director general [directors general] (executive officer)
noun
[UK: dɪ.ˈrek.tə(r) ˈdʒen.r̩əl]
[US: də.ˈrek.tər ˈdʒen.r̩əl]

directeur-generaalsubstantief
{m}

directory [directories] (list of names, addresses etc.)
noun
[UK: dɪ.ˈrek.tə.ri]
[US: də.ˈrek.tə.ri]

gidssubstantief
{m}

Gouden gidssubstantief
{n}

repertoriumsubstantief
{n}

telefoongidssubstantief
{n}

Witte gidssubstantief
{n}

12