English-Dutch dictionary »

con meaning in Dutch

EnglishDutch
conclusively (in a conclusive manner)
adverb
[UK: kən.ˈkluː.sɪ.vli]
[US: kən.ˈkluː.sɪ.vli]

doorslaggevendbijwoord

concoct [concocted, concocting, concocts] (to contrive something using skill or ingenuity)
verb
[UK: kənˈkɒkt]
[US: kənˈk.ɑːkt]

in elkaar flansenwerkwoord

samenstellenwerkwoord

concoction [concoctions] (mixture so prepared)
noun
[UK: kənˈk.ɒk.ʃn̩]
[US: kənˈk.ɑːk.ʃn̩]

mengselsubstantief

concoction [concoctions] (preparing of substance from many ingredients)
noun
[UK: kənˈk.ɒk.ʃn̩]
[US: kənˈk.ɑːk.ʃn̩]

brouwselsubstantief

concoction [concoctions] (something made up)
noun
[UK: kənˈk.ɒk.ʃn̩]
[US: kənˈk.ɑːk.ʃn̩]

preparaatsubstantief

concord [concords] (A state of agreement; harmony; union)
noun
[UK: ˈkɒŋk.ɔːd]
[US: ˈkɑːnˌk.ɔːrd]

eendrachtsubstantief
{m} {f}

concordance [concordances] (alphabetical index)
noun
[UK: kənˈk.ɔː.dəns]
[US: kənˈk.ɔːr.dəns]

concordantiesubstantief
{f}

concourse (a large group of people; a crowd)
noun
[UK: ˈkɒŋk.ɔːs]
[US: ˈkɑːnˌk.ɔːrs]

dromsubstantief

menigtesubstantief

concourse (a large open space in a building where people can gather)
noun
[UK: ˈkɒŋk.ɔːs]
[US: ˈkɑːnˌk.ɔːrs]

ruimtesubstantief

wachtzaalsubstantief

concourse (the running or flowing together of things; the meeting of things)
noun
[UK: ˈkɒŋk.ɔːs]
[US: ˈkɑːnˌk.ɔːrs]

samenkomstsubstantief

toevloedsubstantief

concrete (building material)
noun
[UK: ˈkɒŋ.kriːt]
[US: kən.ˈkriːt]

betonsubstantief
{n}

concrete [concreted, concreting, concretes] (cover with concrete)
verb
[UK: ˈkɒŋ.kriːt]
[US: kən.ˈkriːt]

betonnerenwerkwoord

concrete (made of concrete)
adjective
[UK: ˈkɒŋ.kriːt]
[US: kən.ˈkriːt]

betonnenbijvoeglijk naamwoord

concrete (particular, perceivable, real)
adjective
[UK: ˈkɒŋ.kriːt]
[US: kən.ˈkriːt]

concreetbijvoeglijk naamwoord

concrete [concreted, concreting, concretes] (solidify, become concrete (actual, real))
verb
[UK: ˈkɒŋ.kriːt]
[US: kən.ˈkriːt]

concreet wordenwerkwoord

concretiserenwerkwoord

vorm aannemenwerkwoord

concrete noun (noun that denotes a tangible thing)
noun

concreet substantiefsubstantief
{n}

concretumsubstantief
{n}

concrete verb (type of verbs)
noun

bepaald werkwoordsubstantief
{n}

concretize [concretized, concretizing, concretizes] (to make substantial, real, or tangible)
verb
[UK: ˈkɒn.kriː.taɪz]
[US: ˈkɑːn.krə.ˌtaɪz]

concretiserenwerkwoord

concubinage (the state of cohabitating while not married)
noun
[UK: kanˈkjuː.bə.nədʒ]
[US: kanˈkjuː.bə.nədʒ]

buitenechtelijk samenwonensubstantief

concupiscence (Ardent desire)
noun
[UK: kən.ˈkjuː.pɪ.səns]
[US: kən.ˈkjuː.pɪ.səns]

begeertesubstantief

concurrent (belonging to the same period; contemporary)
adjective
[UK: kənˈk.ʌ.rənt]
[US: kənˈk.ɜː.rənt]

hedendaagsbijvoeglijk naamwoord

concurrent (happening at the same time; simultaneous)
adjective
[UK: kənˈk.ʌ.rənt]
[US: kənˈk.ɜː.rənt]

simultaanbijvoeglijk naamwoord

tegelijkbijvoeglijk naamwoord

tegelijkertijdbijvoeglijk naamwoord

concuss [concussed, concussing, concusses] (injure the brain)
verb
[UK: kənˈkʌs]
[US: kənˈkʌs]

door elkaar schuddenwerkwoord

een hersenschudding veroorzakenwerkwoord

concussion [concussions] (injury)
noun
[UK: kənˈk.ʌʃ.n̩]
[US: kənˈk.əʃ.n̩]

hersenschuddingsubstantief
{m}

condemn [condemned, condemning, condemns] (to pronounce guilty)
verb
[UK: kən.ˈdem]
[US: kən.ˈdem]

veroordelenwerkwoord

condemned adjective
[UK: kən.ˈdemd]
[US: kən.ˈdemd]

veroordeeldbijvoeglijk naamwoord

condensation [condensations] (the act or process)
noun
[UK: ˌkɒn.den.ˈseɪʃ.n̩]
[US: ˌkɑːn.dən.ˈseɪʃ.n̩]

condensatiesubstantief
{f}

condense [condensed, condensing, condenses] (to concentrate toward the essence)
verb
[UK: kən.ˈdens]
[US: kən.ˈdens]

verdichtenwerkwoord

condense [condensed, condensing, condenses] (to transform from a gaseous state into a liquid state)
verb
[UK: kən.ˈdens]
[US: kən.ˈdens]

condenserenwerkwoord

neerslaanwerkwoord

1234