chill meaning in Dutch

English	Dutch
chill [chilled, chilling, chills] (to relax, lie back) verb [UK: tʃɪl] [US: ˈtʃɪl]	chillenwerkwoord
chilly [chillier, chilliest] (cold enough to cause discomfort) adjective [UK: ˈtʃɪ.li] [US: ˈtʃɪ.li]	frisbijvoeglijk naamwoord kilbijvoeglijk naamwoord
chilly [chillier, chilliest] (distant and cool; unfriendly) adjective [UK: ˈtʃɪ.li] [US: ˈtʃɪ.li]	koelbijvoeglijk naamwoord
Achilles (Greek mythical hero) proper noun [UK: əˈk.ɪ.liːz] [US: əˈk.ɪ.liz]	Achilleseigennam
Achilles heel (vulnerability in an otherwise strong situation) noun	achilleshielsubstantief
Achilles tendon [Achilles tendons] (strong tendon in the calf of the leg) noun [UK: əˈk.ɪ.liːz ˈten.dən] [US: əˈk.ɪ.liz ˈten.dən]	achillespeessubstantief {f}
chinchilla [chinchillas] (rodent) noun [UK: tʃɪn.ˈtʃɪ.lə] [US: ˌtʃɪn.ˈtʃɪ.lə]	chinchillasubstantief {f} {m}
long-tailed chinchilla (South American animal) noun	chinchillasubstantief {f}
schilling [schillings] (old currency of Austria) noun [UK: ˈʃɪl.ɪŋ] [US: ˈʃɪl.ɪŋ]	schillingsubstantief {f}

Your history