English-Dutch dictionary »

bra meaning in Dutch

EnglishDutch
brainchild (creation)
noun
[UK: ˈbreɪn.tʃaɪld]
[US: ˈbreɪn.ˌtʃaɪld]

idee [ideeën]substantief

brainstorming (method of problem solving)
noun
[UK: ˈbreɪn.stɔːm.ɪŋ]
[US: ˈbreɪn.ˌstɔːrm.ɪŋ]

brainstormsubstantief
{m} {f}

brainwash [brainwashed, brainwashing, brainwashes] (to affect one's mind)
verb
[UK: ˈbreɪn.wɒʃ]
[US: ˈbreɪˌn.wɑːʃ]

hersenspoelenwerkwoord

braise [braised, braising, braises] (To cook in a small amount of liquid)
verb
[UK: breɪz]
[US: ˈbreɪz]

smorenwerkwoord

brake [brakes] (device used to slow or stop a vehicle)
noun
[UK: breɪk]
[US: ˈbreɪk]

remsubstantief

remmensubstantief
{Pl}

remmersubstantief
{m}

brake [brakes] (nautical: handle of pump)
noun
[UK: breɪk]
[US: ˈbreɪk]

gekstoksubstantief
{m}

brake [brakes] (something that slows or stops an action)
noun
[UK: breɪk]
[US: ˈbreɪk]

remmingsubstantief

brake [braked, braking, brakes] (to be stopped or slowed (as if) by braking)
verb
[UK: breɪk]
[US: ˈbreɪk]

afremmenwerkwoord

brake [braked, braking, brakes] (to bruise and crush)
verb
[UK: breɪk]
[US: ˈbreɪk]

brakenwerkwoord

brake [braked, braking, brakes] (to operate brakes)
verb
[UK: breɪk]
[US: ˈbreɪk]

op de rem staan/trappenwerkwoord

remmenwerkwoord

brake [brakes] (tool for crushing and beating flax or hemp)
noun
[UK: breɪk]
[US: ˈbreɪk]

braaksubstantief
{f}

brake drum (brake part)
noun
[UK: breɪk drʌm]
[US: ˈbreɪk ˈdrəm]

remtrommelsubstantief
{m} {f}

brake fluid (hydraulic fluid)
noun

remvloeistofsubstantief
{f}

brake pad (friction element in a disc brake)
noun

rembloksubstantief
{n}

brake shoe (element of a drum brake)
noun
[UK: breɪk ʃuː]
[US: ˈbreɪk ˈʃuː]

remschoensubstantief
{m}

brambling [bramblings] (bird)
noun
[UK: ˈbræmblɪŋ ]
[US: ˈbræmbəlɪŋ ]

keepsubstantief
{m}

bran [brans] (outside layer of a grain)
noun
[UK: bræn]
[US: ˈbræn]

zemelsubstantief
{m}

branch off (to diverge into two or more separate paths)
verb

afbuigenwerkwoord

brand [branded, branding, brands] (burn the flesh)
verb
[UK: brænd]
[US: ˈbrænd]

brandmerkenwerkwoord

brand [brands] (mark made by burning)
noun
[UK: brænd]
[US: ˈbrænd]

brandmerksubstantief
{n}

brand [brands] (name, symbol, logo)
noun
[UK: brænd]
[US: ˈbrænd]

merksubstantief
{n}

brand new (utterly new)
adjective
[UK: brænd njuː]
[US: ˈbrænd nuː]

gloednieuwbijvoeglijk naamwoord

spiksplinternieuwbijvoeglijk naamwoord

splinternieuwbijvoeglijk naamwoord

Brandenburg (state in northeast Germany)
proper noun
[UK: ˈbræn.dən.bərɡ]
[US: ˈbræn.dən.bərɡ]

Brandenburgeigennam
{n}

brandy [brandies] (liquor)
noun
[UK: ˈbræn.di]
[US: ˈbræn.di]

brandewijnsubstantief

brandish [brandished, brandishing, brandishes] (to move a weapon)
verb
[UK: ˈbræn.dɪʃ]
[US: ˈbræn.dɪʃ]

zwaaienwerkwoord

brant [brants] (wild geese of the genus Branta)
noun
[UK: ˈbrænt]
[US: ˈbrænt]

zeeganssubstantief
{f}

zwarte ganssubstantief
{f}

Brasília (The capital of Brazil)
proper noun
[UK: brɑːzília ]
[US: bræsíˈliə ]

Brasiliaeigennam
{n}

brass [brasses] (alloy of copper and zinc)
noun
[UK: brɑːs]
[US: ˈbræs]

geelkopersubstantief
{n}

messingsubstantief
{n}

brass [brasses] (class of wind instruments)
noun
[UK: brɑːs]
[US: ˈbræs]

koperblazerssubstantief
{Pl}

brass [brasses] (colour of brass)
noun
[UK: brɑːs]
[US: ˈbræs]

bronssubstantief
{n}

brass [brasses] (informal: a brave or foolhardy attitude)
noun
[UK: brɑːs]
[US: ˈbræs]

lefsubstantief
{n}

brass [brasses] (made of brass (attributive use))
noun
[UK: brɑːs]
[US: ˈbræs]

geelkoperensubstantief

brass (of colour of brass)
adjective
[UK: brɑːs]
[US: ˈbræs]

bronzenbijvoeglijk naamwoord

123