English-Dutch dictionary »

bra meaning in Dutch

EnglishDutch
brass knuckles (weapon which reinforces the fist)
noun
[UK: ˈbrɑːs.ˌnʌklz]
[US: ˈbrɑːs.ˌnʌklz]

boksbeugelsubstantief
{m}

brat [brats] (a selfish, spoiled, or unruly child)
noun
[UK: bræt]
[US: ˈbræt]

nestsubstantief
{n}

Bratislava (the capital of Slovakia)
proper noun
[UK: ˌbræ.tɪ.ˈslɑː.və]
[US: ˌbræ.tɪ.ˈslɑː.və]

Bratislavaeigennam
{n}

bratwurst (A small pork sausage)
noun
[UK: ˈbræ.twərst]
[US: ˈbræ.twərst]

braadworstsubstantief
{f}

brave [braver, bravest] (strong in the face of fear)
adjective
[UK: breɪv]
[US: ˈbreɪv]

moedigbijvoeglijk naamwoord

bravery (being brave)
noun
[UK: ˈbreɪ.və.ri]
[US: ˈbreɪ.və.ri]

dapperheidsubstantief
{f}

moedsubstantief
{f}

brawl [brawls] (disorderly argument or fight)
noun
[UK: brɔːl]
[US: ˈbrɒl]

vechtpartijsubstantief
{f}

brawl [brawled, brawling, brawls] (to engage in a brawl, see also: fight; quarrel)
verb
[UK: brɔːl]
[US: ˈbrɒl]

knokpartijwerkwoord

brawn (strong muscles)
noun
[UK: brɔːn]
[US: ˈbrɒn]

spierensubstantief

spierkrachtsubstantief

brawn (terrine)
noun
[UK: brɔːn]
[US: ˈbrɒn]

hoofdkaassubstantief
{m}

zultsubstantief
{m}

brawny [brawnier, brawniest] (characterized by brawn)
adjective
[UK: ˈbrɔː.ni]
[US: ˈbrɒ.ni]

gespierdbijvoeglijk naamwoord

bray [brays] (cry of an ass or donkey)
noun
[UK: breɪ]
[US: ˈbreɪ]

gebalksubstantief
{n}

bray [brayed, braying, brays] (to make the cry of a donkey)
verb
[UK: breɪ]
[US: ˈbreɪ]

balkenwerkwoord

brazen (extremely strong)
adjective
[UK: ˈbreɪz.n̩]
[US: ˈbreɪz.n̩]

keihardbijvoeglijk naamwoord

ondoordringbaarbijvoeglijk naamwoord

brazen (impudent, immodest, or shameless)
adjective
[UK: ˈbreɪz.n̩]
[US: ˈbreɪz.n̩]

brutaalbijvoeglijk naamwoord

grofbijvoeglijk naamwoord

schaamteloosbijvoeglijk naamwoord

brazen (pertaining to, made of, or resembling brass)
adjective
[UK: ˈbreɪz.n̩]
[US: ˈbreɪz.n̩]

koperachtigbijvoeglijk naamwoord

brazen (sounding harsh and loud)
adjective
[UK: ˈbreɪz.n̩]
[US: ˈbreɪz.n̩]

schelbijvoeglijk naamwoord

brazen bull (ancient torture device consisting of a hollow brass bull where victims were imprisoned and burned to death)
noun

messingen stiersubstantief
{m}

brazier [braziers] (a worker in brass)
noun
[UK: ˈbreɪ.zɪə(r)]
[US: ˈbreɪ.ziər]

koperslagersubstantief
{m}

brazier [braziers] (an upright standing or hanging metal bowl used for holding burning coal)
noun
[UK: ˈbreɪ.zɪə(r)]
[US: ˈbreɪ.ziər]

kolenbekkensubstantief
{n}

komfoorsubstantief
{n}

stoofsubstantief
{m} {n}

vuurbekkensubstantief
{n}

vuurkorfsubstantief
{m}

Brazil (Portuguese-speaking country in South America)
proper noun
[UK: brə.ˈzɪl]
[US: brə.ˈzɪl]

Braziliëeigennam

brazil nut (tree)
noun

paranootsubstantief
{f}

Brazilian [Brazilians] (person from Brazil)
noun
[UK: brə.ˈzɪ.lɪən]
[US: brə.ˈzɪ.ljən]

Braziliaansubstantief
{m}

Braziliaansesubstantief
{f}

Brazilian (pertaining to Brazil)
adjective
[UK: brə.ˈzɪ.lɪən]
[US: brə.ˈzɪ.ljən]

Braziliaansbijvoeglijk naamwoord

Brazilian Portuguese (Portuguese spoken and written in Brazil)
proper noun

Braziliaans-Portugeeseigennam
{n}

Brazzaville (the capital of the Republic of the Congo)
proper noun
[UK: ˈbræ.zə.ˌvɪl]
[US: ˈbræ.zə.ˌvɪl]

Brazzavilleeigennam
{n}

abracadabra (mumbo-jumbo)
noun
[UK: ˌæ.brək.ə.ˈdæ.brə]
[US: ˌæ.brək.ə.ˈdæ.brə]

onzinsubstantief
{m}

wartaalsubstantief
{m}

abracadabra (use of term abracadabra)
noun
[UK: ˌæ.brək.ə.ˈdæ.brə]
[US: ˌæ.brək.ə.ˈdæ.brə]

abracadabrasubstantief
{n}

1234