English-Dutch dictionary »

again meaning in Dutch

English	Dutch
again (another time) adverb [UK: ə.ˈɡen] [US: ə.ˈɡen]	alweerbijwoord nogmaalsbijwoord opnieuwbijwoord wederombijwoord
again (back to a former place or state) adverb [UK: ə.ˈɡen] [US: ə.ˈɡen]	wederbijwoord weerbijwoord
again (used in a question to ask something one has forgotten) adverb [UK: ə.ˈɡen] [US: ə.ˈɡen]	ook al weerbijwoord
against (by the time that) conjunction [UK: ə.ˈɡenst] [US: ə.ˈɡenst]	tegen datvoegwoord totdatvoegwoord voordatvoegwoord
against (in a contrary direction to) preposition [UK: ə.ˈɡenst] [US: ə.ˈɡenst]	tegenpreposition
against (in front of; before a background) preposition [UK: ə.ˈɡenst] [US: ə.ˈɡenst]	voorpreposition
born-again (renewed commitment to Jesus Christ) adjective	wedergeborenbijvoeglijk naamwoord
crime against humanity (a large-scale persecution of, or atrocity against, a body of people) noun	misdaad tegen de menselijkheidsubstantief {f} misdaad tegen de mensheidsubstantief {f}
never again (at no time in the future) adverb [UK: ˈne.və(r) ə.ˈɡen] [US: ˈne.vər ə.ˈɡen]	nimmermeerbijwoord
once again (one more time) adverb [UK: wʌns ə.ˈɡen] [US: ˈwəns ə.ˈɡen]	wederombijwoord
race against time (situation in which something must be done hurriedly, by a deadline) noun [UK: reɪs ə.ˈɡenst ˈtaɪm] [US: ˈreɪs ə.ˈɡenst ˈtaɪm]	race tegen de kloksubstantief
thereagainst (within this content or context) adverb	daartegenbijwoord
time and again (often; repeatedly) adverb [UK: ˈtaɪm ənd ə.ˈɡen] [US: ˈtaɪm ænd ə.ˈɡen]	keer op keerbijwoord
you can say that again (that is very true) phrase	dat kan je gerust zeggenphrase zeg dat welphrase

Default dictionary:
Theme
Change language (English)
- Magyar
- Nederlands
Own wordlists
- -
Dictionaries
Extras
Impressum
Feedback
Help
News
Data Protection
Terms