ac meaning in Dutch

English	Dutch
accusative (producing accusations; accusatory) adjective [UK: ə.ˈkjuː.zə.tɪv] [US: ə.ˈkjuː.zə.tɪv]	beschuldigendbijvoeglijk naamwoord
accusative (related to accusative case) adjective [UK: ə.ˈkjuː.zə.tɪv] [US: ə.ˈkjuː.zə.tɪv]	accusatiefbijvoeglijk naamwoord
accusatory (pertaining to, or containing, an accusation) adjective [UK: ə.ˈkjuː.zə.tə.ri] [US: ə.ˈkjuː.zə.ˌtɔː.ri]	beschuldigendbijvoeglijk naamwoord
accuse [accused, accused, accusing, accuses] (attribute blame to someone) verb [UK: ə.ˈkjuːz] [US: ə.ˈkjuːz]	aanklagenwerkwoord beschuldigenwerkwoord
accused [accused] (defendant) noun [UK: ə.ˈkjuːzd] [US: ə.ˈkjuːzd]	beschuldigdesubstantief {m} {f}
accuser [accusers] (one who accuses) noun [UK: ə.ˈkjuː.zə(r)] [US: ə.ˈkjuː.zər]	aanklagersubstantief {m} beschuldigersubstantief {m}
accustom [accustomed, accustoming, accustoms] (to be wont) verb [UK: əˈk.ʌ.stəm] [US: əˈk.ə.stəm]	plegenwerkwoord
accustom [accustomed, accustoming, accustoms] (to make familiar by use) verb [UK: əˈk.ʌ.stəm] [US: əˈk.ə.stəm]	doen wennenwerkwoord wennenwerkwoord
ace [aces] (card with a single spot) noun [UK: eɪs] [US: ˈeɪs]	aas [azen]substantief {m}
ace (excellent) adjective [UK: eɪs] [US: ˈeɪs]	puikbijvoeglijk naamwoord
ace of spades (playing card) noun	schoppenaassubstantief {m} {n}
Aceh (province of Indonesia) proper noun	Atjeheigennam {n}
Acehnese (language) proper noun	Atjehseigennam {n}
acetamide [acetamides] (amide of acetic acid) noun [UK: ˈasɪtˌamaɪd] [US: ˈæsɪtˌæmaɪd]	aceetamidesubstantief
acetaminophen (drug) noun [UK: ə.ˌsi.tə.ˈmɪ.nə.fən] [US: ə.ˌsi.tə.ˈmɪ.nə.fən]	paracetamolsubstantief {m}
acetate [acetates] (salt or ester of acetic acid) noun [UK: ˈæ.sə.teɪt] [US: ˈæ.sə.ˌtet]	acetaatsubstantief {n}
acetic acid [acetic acids] (clear colourless organic acid, CH3COOH) noun [UK: ə.ˌsiː.tɪk ˈæ.sɪd] [US: ə.ˈse.tɪk ˈæ.səd]	azijnzuursubstantief {n}
acetone [acetones] (the organic compound (CH3)2CO) noun [UK: ˈæ.sə.təʊn] [US: ˈæ.səˌtoʊn]	acetonsubstantief {m} {n}
acetonuria (presence of acetone in the urine) noun [UK: ˌasɪtənjˈʊriə] [US: ˌæsɪtənjˈʊriə]	acetonuriesubstantief
acetylcholine [acetylcholines] (the neurotransmitter compound) noun [UK: ə.ˌse.təlˈko.lin] [US: ə.ˌse.təlˈko.lin]	acetylcholinesubstantief {m} {f}
acetylene [acetylenes] noun [UK: ə.ˈse.tə.liːn] [US: ə.ˈse.tə.ˌlin]	acetyleensubstantief {n}
acetylsalicylic acid (acetate ester of salicylic acid; aspirin) noun [UK: ˌasɪtˌɪlsəlɪsˈɪlɪk ˈasɪd] [US: ˌæsɪtˌɪlsəlɪsˈɪlɪk ˈæsɪd]	acetylsalicylzuursubstantief {n}
ache [aches] (dull pain) noun [UK: eɪk] [US: ˈeɪk]	pijnsubstantief {m}
ache for (to desire or want very much) verb	smachten naarwerkwoord verlangenwerkwoord
achene [achenes] (small dry fruit) noun	dopvruchtsubstantief {f}
achievable (capable of being achieved) adjective [UK: ə.ˈtʃiː.vəb.l̩] [US: ə.ˈtʃiː.vəb.l̩]	bereikbaarbijvoeglijk naamwoord haalbaarbijvoeglijk naamwoord haalbarebijvoeglijk naamwoord
achieve [achieved, achieving, achieves] (to carry out successfully; to accomplish) verb [UK: ə.ˈtʃiːv] [US: ə.ˈtʃiːv]	bereikenwerkwoord realiserenwerkwoord
achieve [achieved, achieving, achieves] (to obtain, or gain as the result of exertion) verb [UK: ə.ˈtʃiːv] [US: ə.ˈtʃiːv]	verkrijgenwerkwoord verwervenwerkwoord winnenwerkwoord
achievement [achievements] (act of achieving or performing) noun [UK: ə.ˈtʃiːv.mənt] [US: ə.ˈtʃiːv.mənt]	prestatiesubstantief
achievement [achievements] (great or heroic deed) noun [UK: ə.ˈtʃiːv.mənt] [US: ə.ˈtʃiːv.mənt]	verwezenlijkingsubstantief {f}
Achilles (Greek mythical hero) proper noun [UK: əˈk.ɪ.liːz] [US: əˈk.ɪ.liz]	Achilleseigennam

«<4 567 >↑

ac meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested