Engels-Nederlands woordenboek »

put betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
deputy [deputies] (representative)
noun
[UK: ˈde.pjʊ.ti]
[US: ˈde.pjə.ti]

vertegenwoordigstersubstantief
{f}

imputation [imputations] (act of imputing)
noun
[UK: ˌɪm.pjʊ.ˈteɪʃ.n̩]
[US: ˌɪm.pjə.ˈteɪʃ.n̩]

aantijgingsubstantief
{f}

impute [imputed, imputing, imputes] verb
[UK: ɪm.ˈpjuːt]
[US: ˌɪm.ˈpjuːt]

aanwrijvenwerkwoord

indisputable (not disputable)
adjective
[UK: ˌɪn.dɪ.ˈspjuː.təb.l̩]
[US: ˌɪn.də.ˈspjuː.təb.l̩]

onomstotelijkbijvoeglijk naamwoord

indisputably (in a manner that is incapable of being disputed)
adverb
[UK: in.di.sputa.bi]
[US: ˌɪn.də.ˈspjuː.təb.bi]

onomstotelijkbijwoord

industrial output (what an industry produces)
noun

industriële produktiesubstantief
{f}

input [inputs] (data fed into a process)
noun
[UK: ˈɪn.pʊt]
[US: ˈɪn.ˌpʊt]

invoersubstantief

input [inputted, inputted, inputting, inputs] (to enter data)
verb
[UK: ˈɪn.pʊt]
[US: ˈɪn.ˌpʊt]

ingevenwerkwoord

invoerenwerkwoord

kaput adjective
[UK: kə.ˈpʊt]
[US: kə.ˈpʊt]

kapotbijvoeglijk naamwoord

lilliputian (small person or being)
noun
[UK: ˌlɪ.lɪ.ˈpjuːʃ.n̩]
[US: ˌlɪ.lə.ˈpjuːʃ.n̩]

lilliputtersubstantief
{m}

Maputo (capital of Mozambique)
proper noun
[UK: mə.ˈpuː.təʊ]
[US: mə.ˈpuːto.ʊ]

Maputoeigennam
{n}

occiput [occiputs] noun
[UK: ˈɒk.sɪ.pʌt]
[US: ˈɑːk.sə.pʌt]

achterhoofdsubstantief
{n}

output [outputs] (data sent out of the computer)
noun
[UK: ˈaʊt.pʊt]
[US: ˈaʊt.ˌpʊt]

outputsubstantief
{m}

uitvoersubstantief
{m}

output [outputted, outputted, outputting, outputs] (produce or create)
verb
[UK: ˈaʊt.pʊt]
[US: ˈaʊt.ˌpʊt]

opleverenwerkwoord

producerenwerkwoord

output [outputs] (production; quantity produced, created, or completed)
noun
[UK: ˈaʊt.pʊt]
[US: ˈaʊt.ˌpʊt]

productiesubstantief
{f}

output [outputted, outputted, outputting, outputs] (send data to out of a computer)
verb
[UK: ˈaʊt.pʊt]
[US: ˈaʊt.ˌpʊt]

als uitvoer gevenwerkwoord

uitvoerenwerkwoord

reputable (having a good reputation)
adjective
[UK: ˈre.pjʊ.təb.l̩]
[US: ˈre.pjə.təb.l̩]

eerbaarbijvoeglijk naamwoord

fatsoenlijkbijvoeglijk naamwoord

reputation [reputations] (what somebody is known for)
noun
[UK: ˌre.pjʊ.ˈteɪʃ.n̩]
[US: ˌre.pjə.ˈteɪʃ.n̩]

aanziensubstantief
{n}

faamsubstantief
{m}

naamsubstantief
{m}

reputatiesubstantief
{f}

repute (reputation, especially a good reputation)
noun
[UK: rɪ.ˈpjuːt]
[US: ri.ˈpjuːt]

reputatie desubstantief
{f}

Serpens Caput proper noun

Kop van de Slangeigennam

shot put [shot puts] (athletics event)
noun
[UK: ʃɒt ˈpʊt]
[US: ˈʃɑːt ˈpʊt]

kogelstotensubstantief
{n}

sputnik (a Soviet robotic space satellite)
noun
[UK: ˈspʊt.nɪk]
[US: ˈspət.nɪk]

spoetniksubstantief
{m}

supercomputer [supercomputers] (computer that has great processing power)
noun
[UK: ˈsuː.pək.əm.pjuː.tə(r)]
[US: ˌsuː.pərk.əm.ˈpjuː.tər]

supercomputersubstantief
{m}

tablet computer (a type of computer)
noun
[UK: ˈtæ.blɪt kəm.ˈpjuː.tə(r)]
[US: ˈtæ.blət kəm.ˈpjuː.tər]

tabletsubstantief
{m}

undisputed (universally agreed upon)
adjective
[UK: ˌʌn.dɪ.ˈspjuː.tɪd]
[US: ˌʌn.ˌdɪ.ˈspjuː.təd]

onbetwistbijvoeglijk naamwoord

onomstredenbijvoeglijk naamwoord

undisputedly adverb
[UK: ˌʌn.dɪ.ˈspjuː.tɪd.li]
[US: ˌʌn.dɪ.ˈspjuː.tɪd.li]

onbetwistbijwoord

123