Engels-Nederlands woordenboek »

one betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
one-way street (road in which traffic is only allowed to proceed in one direction)
noun
[UK: wʌn ˈweɪ striːt]
[US: wʌn ˈweɪ ˈstriːt]

eenrichtingsstraatsubstantief
{f}

one-way ticket (a ticket granting permission to travel to a place but not back)
noun
[UK: wʌn ˈweɪ ˈtɪkɪt]
[US: wʌn ˈweɪ ˈtɪkət]

enkele reissubstantief
{c}

enkeltjesubstantief
{c}

one's (belonging to one)
determiner
[UK: wʌnz]
[US: wʌnz]

zijndeterminer

one's bark is worse than one's bite (one acts in a threatening way but is relatively harmless)
phrase

Blaffende honden bijten nietphrase

Onega (a lake in Russia)
proper noun

Onegameereigennam
{n}

oneiric (of or pertaining to dreams)
adjective

droom-bijvoeglijk naamwoord

oneirologist (interpreter of dreams)
noun

oneirologesubstantief
{f}

oneiroloogsubstantief
{m}

oneirology (the study of dreams)
noun
[UK: wˌɒnɪrˈɒlədʒi]
[US: wˌʌnɪrˈɑːlədʒi]

oneirologiesubstantief
{f}

oneiromancy (divination by the interpretation of dreams)
noun
[UK: wˈɒnɪrˌəʊmənsi]
[US: wˈʌnɪrˌoʊmənsi]

droomuitleggingsubstantief

oneness (state of being undivided)
noun
[UK: ˈwʌn.nəs]
[US: ˈwʌn.nəs]

eenheidsubstantief
{n}

onerous (burdensome)
adjective
[UK: ˈəʊn.ər.əs]
[US: ˈoʊn.ər.əs]

lastigbijvoeglijk naamwoord

moeilijkbijvoeglijk naamwoord

veeleisendbijvoeglijk naamwoord

oneself (a person's self: general form of himself, herself, themself or yourself)
pronoun
[UK: wʌn.ˈself]
[US: wʌn.ˈself]

zichpronoun

zichzelfpronoun

onesidedness (being onesided)
noun
[UK: ˌwʌn.ˈsaɪd.ɪd.nəs]
[US: ˌwʌn.ˈsaɪd.ɪd.nəs]

eenzijdigheidsubstantief
{f}

onesie (baby garment)
noun
[UK: wˈɒnsi]
[US: wˈʌnsi]

kruippaksubstantief
{n}

kruippakjesubstantief
{n}

rompersubstantief
{m}

rompertjesubstantief
{n}

on earth (expletive giving emphasis after interrogative word)
preposition

in godsnaampreposition

in hemelsnaampreposition

in vredesnaampreposition

-phone (type of sound)

-foon

a rolling stone gathers no moss (a person who never settles in one place will never be successful)
phrase

een rollende steen vergaart geen mosphrase

abalone [abalones] (edible univalve mollusc)
noun
[UK: ˌæ.bə.ˈləʊ.ni]
[US: ˌæ.bəˈlo.ʊ.ni]

abalonesubstantief
{m}

zeeoorsubstantief

abandoned (free from constraint, uninhibited)
adjective
[UK: ə.ˈbæn.dənd]
[US: ə.ˈbæn.dənd]

ongeremdbijvoeglijk naamwoord

abandoned (geology: no longer being acted upon by the geologic forces that formed it)
adjective
[UK: ə.ˈbæn.dənd]
[US: ə.ˈbæn.dənd]

geologisch stabielbijvoeglijk naamwoord

abandoned (no longer maintained, forsaken, deserted)
adjective
[UK: ə.ˈbæn.dənd]
[US: ə.ˈbæn.dənd]

in de steek gelatenbijvoeglijk naamwoord

verlatenbijvoeglijk naamwoord

abandoned (wicked, self-abandoned, given to sin)
adjective
[UK: ə.ˈbæn.dənd]
[US: ə.ˈbæn.dənd]

liederlijkbijvoeglijk naamwoord

schaamteloosbijvoeglijk naamwoord

verdorvenbijvoeglijk naamwoord

abandon [abandoned, abandoning, abandons] (to cast out, expel, reject)
verb
[UK: ə.ˈbæn.dən]
[US: ə.ˈbæn.dən]

afwijzenwerkwoord

verbannenwerkwoord

verwerpenwerkwoord

abandon [abandoned, abandoning, abandons] (to give up control of, surrender)
verb
[UK: ə.ˈbæn.dən]
[US: ə.ˈbæn.dən]

opgevenwerkwoord

123

Zoek geschiedenis