Dutch-English dictionary »

vorm meaning in English

DutchEnglish
een abces vormen werkwoord

abscess(to form an abscess)
verb
[UK: ˈæb.ses] [US: ˈæb.ˌses]

een club vormen werkwoord

club [clubbed, clubbing, clubs](to join together to form a group)
verb
[UK: klʌb] [US: ˈkləb]

een tapijt vormen werkwoord

carpet [carpeted, carpeting, carpets](to cover like a carpet)
verb
[UK: ˈkɑː.pɪt] [US: ˈkɑːr.pət]

een tegengewicht vormen voor werkwoord

counterbalance(to apply weight in order to balance)
verb
[UK: ˌkaʊn.tə.ˈbæ.ləns] [US: ˈkaʊn.tər.ˌbæ.ləns]

een tegenkracht vormen voor werkwoord

counterbalance(to match or equal in effect when applying opposing force)
verb
[UK: ˌkaʊn.tə.ˈbæ.ləns] [US: ˈkaʊn.tər.ˌbæ.ləns]

eenvormig bijvoeglijk naamwoord

uniformadjective
[UK: ˈjuː.nɪ.fɔːm] [US: ˈjuː.nə.ˌfɔːrm]

eivorm substantief
{m}

ovoid [ovoids](something oval in shape)
noun
[UK: ˈəʊvɔɪd] [US: ˈoʊvɔɪd]

eivormig bijvoeglijk naamwoord

egg-shaped(having the shape of an egg)
adjective
[UK: ˈeɡ.ʃeɪpt] [US: ʃeɪpt]

oval(oval-shaped)
adjective
[UK: ˈəʊv.l̩] [US: ˈoʊv.l̩]

ovoid(shaped like an oval)
adjective
[UK: ˈəʊvɔɪd] [US: ˈoʊvɔɪd]

gietvorm substantief

mold [molds](hollow form or matrix for shaping a fluid or plastic substance)
noun
[UK: məʊld] [US: moʊld]

gietvormig bijvoeglijk naamwoord

cookie-cutter(looking or seeming identical)
adjective

goed gevormd bijvoeglijk naamwoord

well-formed(syntactically correct)
adjective
[UK: wel ˈfɔːmd] [US: ˈwel ˈfɔːrmd]

haakvormig bijvoeglijk naamwoord

unciform(of the shape of a hook)
adjective
[UK: ʌnsˈɪfɔːm] [US: ʌnsˈɪfɔːrm]

haakvormig been substantief
{n}

hamate bone [hamate bones](one of the wrist bones)
noun

hartvormig bijvoeglijk naamwoord

heart-shaped(having the supposed shape of a heart)
adjective
[UK: hɑːt ʃeɪpt] [US: ˈhɑːrt ˈʃeɪpt]

hervormd bijvoeglijk naamwoord

Reformed(of the Protestant movement associated with John Calvin)
adjective
[UK: rɪ.ˈfɔːmd] [US: rə.ˈfɔːrmd]

hervormer substantief
{m}

reformer [reformers](one who reforms, or who works for reform)
noun
[UK: rɪ.ˈfɔː.mə(r)] [US: rə.ˈfɔːr.mər]

hervorming eigennam
{f}

Reformation(religious movement)
proper noun
[UK: ˌre.fə.ˈmeɪʃ.n̩] [US: ˌre.fər.ˈmeɪʃ.n̩]

hervormster substantief
{f}

reformer [reformers](one who reforms, or who works for reform)
noun
[UK: rɪ.ˈfɔː.mə(r)] [US: rə.ˈfɔːr.mər]

huidvorming werkwoord
{f}

cutify(To form skin)
verb

kegelvormige schedelboor substantief
{m}

abaptiston(trepan with a conical shape)
noun

kruisvorm substantief
{m}

cruciform [cruciforms](the shape of a cross)
noun
[UK: ˈkruː.sɪ.fɔːm] [US: ˈkruː.sɪ.fɔːrm]

kruisvormig bijvoeglijk naamwoord

cruciform(having the shape of a cross)
adjective
[UK: ˈkruː.sɪ.fɔːm] [US: ˈkruː.sɪ.fɔːrm]

lancetvormig bijvoeglijk naamwoord

lanceolate(botany, mycology: longer than wide, pointed apex)
adjective
[UK: ˈlæn.siə.ˌlet] [US: ˈlæn.siə.ˌlet]

levensvorm substantief
{m}

lifeform(living organism)
noun

lijdende vorm substantief
{m}

passive voice(grammatical term)
noun
[UK: ˈpæ.sɪv vɔɪs] [US: ˈpæ.sɪv ˌvɔɪs]

misvormd bijvoeglijk naamwoord

gnarled(knotty and misshapen)
adjective
[UK: nɑːld] [US: ˈnɑːrld]

misvorming substantief

anomaly [anomalies](biological defect or malformation)
noun
[UK: ə.ˈnɒ.mə.li] [US: ə.ˈnɑː.mə.li]

misvorming substantief
{m}

abnormality [abnormalities](something abnormal)
noun
[UK: ˌæb.nɔː.ˈmæ.lə.ti] [US: ˌæb.nɔːr.ˈmæ.lə.ti]

monstrosity [monstrosities](State of being monstrous)
noun
[UK: mɒn.ˈstrɒ.sɪ.ti] [US: manˈstrɑː.sə.ti]

modale vorm substantief

modal [modals](modal form, notably a modal auxiliary)
noun
[UK: ˈməʊd.l̩] [US: ˈmoʊd.l̩]

modelvormig bijvoeglijk naamwoord

cookie-cutter(looking or seeming identical)
adjective

nevenvorm substantief

collateral form(coexisting form of a word)
noun

nevenvorm substantief
{f}

byform(tangential or subordinate form)
noun

omgangsvormen substantief
{Pl}

manners(etiquette)
noun
[UK: ˈmæ.nəz] [US: ˈmæ.nərz]

omvormen werkwoord

transmute [transmuted, transmuting, transmutes](to convert one thing into another)
verb
[UK: trænz.ˈmjuːt] [US: trænz.ˈmjuːt]

omvorming substantief
{f}

transformation [transformations]noun
[UK: ˌtræn.sfə.ˈmeɪʃ.n̩] [US: ˌtræn.sfər.ˈmeɪʃ.n̩]

ontkennende vorm bijvoeglijk naamwoord
{m}

negative(linguistics: denying a proposition)
adjective
[UK: ˈne.ɡə.tɪv] [US: ˈne.ɡə.tɪv]

pasvorm substantief
{m}

fit [fits](degree to which something fits)
noun
[UK: fɪt] [US: ˈfɪt]

123