carpet meaning in Dutch

English	Dutch
carpet [carpets] (a fabric used as a floor covering) noun [UK: ˈkɑː.pɪt] [US: ˈkɑːr.pət]	tapijtsubstantief {n} vloerkleedsubstantief {n}
carpet [carpeted, carpeting, carpets] (to cover like a carpet) verb [UK: ˈkɑː.pɪt] [US: ˈkɑːr.pət]	bedekkenwerkwoord een tapijt vormenwerkwoord
carpet [carpeted, carpeting, carpets] (to lay carpet) verb [UK: ˈkɑː.pɪt] [US: ˈkɑːr.pət]	tapijt leggenwerkwoord vloerkleed leggenwerkwoord
carpet beater (tool used in housecleaning) noun [UK: ˈkɑː.pɪt ˈbiː.tə(r)] [US: ˈkɑːr.pət ˈbiː.tər]	mattenkloppersubstantief {m}
carpet shark (shark of the order Orectolobiformes) noun	bakerhaaisubstantief
carpet sweeper (mechanical device for cleaning carpets) noun	rolvegersubstantief {m}
call on the carpet (reprimand) verb	op het matje roepenwerkwoord
magic carpet (a carpet capable of magical flight) noun [UK: ˈmæ.dʒɪk ˈkɑː.pɪt] [US: ˈmæ.dʒɪk ˈkɑːr.pət]	vliegend tapijtsubstantief {c}
magic carpet (a skier/snowboarder conveyor) noun [UK: ˈmæ.dʒɪk ˈkɑː.pɪt] [US: ˈmæ.dʒɪk ˈkɑːr.pət]	sleepliftsubstantief {m}
red carpet (a strip of red carpet laid for a VIP) noun [UK: red ˈkɑː.pɪt] [US: ˈred ˈkɑːr.pət]	rode lopersubstantief {m}

Your history