Angol-Holland szótár »

user hollandul

AngolHolland
user [users] (one who uses drugs)
noun
[UK: ˈjuːz.ə(r)]
[US: ˈjuːz.ər]

druggebruikersubstantief
{m}

user [users] (one who uses something, a consumer)
noun
[UK: ˈjuːz.ə(r)]
[US: ˈjuːz.ər]

gebruikersubstantief
{m}

gebruikstersubstantief
{f}

user-friendliness (quality of being user-friendly)
noun

gebruikersvriendelijkheidsubstantief

gebruiksvriendelijkheidsubstantief

user-friendly (designed to be easy to use)
adjective
[UK: ˈjuːz.ə(r) ˈfrend.li]
[US: ˈjuːz.ər ˈfrend.li]

gebruikersvriendelijkbijvoeglijk naamwoord

gebruiksvriendelijkbijvoeglijk naamwoord

user guide noun

gebruiksaanwijzingsubstantief
{f}

user interface [user interfaces] (the part of a software application that a user sees and interacts with)
noun
[UK: ˈjuːz.ə(r) ˈɪn.tə.feɪs]
[US: ˈjuːz.ər ˈɪn.tər.ˌfes]

gebruikersinterfacesubstantief
{m}

user page (page on a website associated with a particular user)
noun

gebruikerspaginasubstantief
{f}

username (a person's identification on an individual computer system)
noun
[UK: ˈjuːzəneɪm]
[US: ˈjuːzəneɪm]

gebruikersnaamsubstantief
{m}

abuser [abusers] noun
[UK: ə.ˈbjuː.zə(r)]
[US: ə.ˈbjuː.zər]

misbruikersubstantief
{m}

misbruikstersubstantief
{f}

accuser [accusers] (one who accuses)
noun
[UK: ə.ˈkjuː.zə(r)]
[US: ə.ˈkjuː.zər]

aanklagersubstantief
{m}

beschuldigersubstantief
{m}

end user (the final consumer of a product; the intended recipient or user)
noun
[UK: end ˈjuːz.ə(r)]
[US: ˈend ˈjuːz.ər]

eindgebruikersubstantief
{m}

end user license agreement (a contract between the manufacturer or copyright holder)
noun
[UK: end ˈjuːz.ə(r) ˈlaɪsns ə.ˈɡriː.mənt]
[US: ˈend ˈjuːz.ər ˈlaɪ.səns ə.ˈɡriː.mənt]

gebruikersovereenkomstsubstantief
{f}

graphical user interface [graphical user interfaces] (type of user interface)
noun
[UK: ˈɡræ.fɪk.l̩ ˈjuːz.ə(r) ˈɪn.tə.feɪs]
[US: ˈɡræ.fɪk.l̩ ˈjuːz.ər ˈɪn.tər.ˌfes]

grafische gebruikersinterfacesubstantief
{m}

Mauser (firearm)
noun
[UK: ˈmaʊ.sə(r)]
[US: ˈmaʊ.sər]

Mausersubstantief
{m}

mellifluous [mellifluouser, mellifluousest] (flowing like honey)
adjective
[UK: me.ˈlɪ.flʊəs]
[US: me.ˈlɪ.flʊəs]

stroperigbijvoeglijk naamwoord

mellifluous [mellifluouser, mellifluousest] (sweet and smooth (tone, voice...))
adjective
[UK: me.ˈlɪ.flʊəs]
[US: me.ˈlɪ.flʊəs]

honingzoetbijvoeglijk naamwoord

welluidendbijvoeglijk naamwoord

zoetgevooisdbijvoeglijk naamwoord

obtuse [obtuser, obtusest] (botany, zoology: blunt)
adjective
[UK: əb.ˈtjuːs]
[US: abˈtuːs]

botbijvoeglijk naamwoord

obtuse [obtuser, obtusest] (deadened, muffled, muted)
adjective
[UK: əb.ˈtjuːs]
[US: abˈtuːs]

gesmoordbijvoeglijk naamwoord

obtuse [obtuser, obtusest] (intellectually dull)
adjective
[UK: əb.ˈtjuːs]
[US: abˈtuːs]

afgestomptbijvoeglijk naamwoord

road user noun

weggebruikersubstantief
{m}

sedulous [sedulouser, sedulousest] (of a person: diligent in application or pursuit)
adjective
[UK: ˈse.djʊ.ləs]
[US: ˈse.djʊ.ləs]

onverdrotenbijvoeglijk naamwoord

sententious [sententiouser, sententiousest] (using as few words as possible)
adjective
[UK: sen.ˈten.ʃəs]
[US: sen.ˈten.ʃəs]

kernachtigbijvoeglijk naamwoord

trouser leg noun
[UK: ˈtraʊ.zə(r) leɡ]
[US: ˈtraʊ.zər ˈleɡ]

broekspijpsubstantief
{m} {f}

trouser press (appliance to smooth wrinkles from trousers)
noun

broekenperssubstantief

broekperssubstantief

wear the trousers (to be the dominant partner)
verb
[UK: weə(r) ðə ˈtraʊ.zəz]
[US: ˈwer ðə ˈtraʊ.zərz]

de broek aanhebbenwerkwoord

wheelchair user (person who uses a wheelchair)
noun

rolstoelgebruikersubstantief
{m}

rolstoelgebruikstersubstantief
{f}