Angol-Holland szótár »

tract hollandul

AngolHolland
contract [contracts] (agreement that is legally binding)
noun
[UK: kən.ˈtrækt]
[US: ˈkɑːn.ˌtrækt]

overeenkomstsubstantief
{f}

contract law (The area of law pertaining to the rights and duties that arise from agreements)
noun

contractrechtsubstantief
{n}

contraction [contractions] (linguistics: process whereby one or more sounds of a free morpheme are lost or reduced)
noun
[UK: kən.ˈtræk.ʃn̩]
[US: kən.ˈtræk.ʃn̩]

samentrekkingsubstantief
{f}

contraction [contractions] (painful shortening of the uterine muscles)
noun
[UK: kən.ˈtræk.ʃn̩]
[US: kən.ˈtræk.ʃn̩]

weesubstantief
{f}

contractor [contractors] (A person or company that constructs or improves buildings)
noun
[UK: ˈkɒn.træk.tə(r)]
[US: ˈkɑːn.ˌtræk.tər]

aannemersubstantief
{m}

contractor [contractors] (A person or company that performs specific tasks like electrical or plumbing work in construction projects)
noun
[UK: ˈkɒn.træk.tə(r)]
[US: ˈkɑːn.ˌtræk.tər]

uitvoerdersubstantief

distract [distracted, distracting, distracts] (To divert the attention of)
verb
[UK: dɪ.ˈstrækt]
[US: ˌdɪ.ˈstrækt]

afleidenwerkwoord

distraction [distractions] (something that distracts)
noun
[UK: dɪ.ˈstræk.ʃn̩]
[US: ˌdɪ.ˈstræk.ʃn̩]

afleidingsubstantief
{f}

employment contract (category of contract)
noun
[UK: ɪmˈplo.ɪ.mənt kən.ˈtrækt]
[US: em.ˌplɔɪ.mənt ˈkɑːn.ˌtrækt]

arbeidsovereenkomstsubstantief

extract [extracts] (portion of a document)
noun
[UK: ɪk.ˈstrækt]
[US: ɪk.ˈstrækt]

fragmentsubstantief
{n}

extraction [extractions] (act of extracting)
noun
[UK: ɪk.ˈstræk.ʃn̩]
[US: ɪk.ˈstræk.ʃn̩]

extractiesubstantief
{f}

extraction [extractions] (military)
noun
[UK: ɪk.ˈstræk.ʃn̩]
[US: ɪk.ˈstræk.ʃn̩]

aftrekselsubstantief
{n}

extraction [extractions] (one's origin, lineage or ancestry)
noun
[UK: ɪk.ˈstræk.ʃn̩]
[US: ɪk.ˈstræk.ʃn̩]

afstammingsubstantief
{f}

extractor hood (kitchen device)
noun

afzuigkapsubstantief
{m}

intractability ((of people) the state of being intractable)
noun
[UK: ɪn.ˌtræk.tə.ˈbɪ.lɪ.ti]
[US: ɪn.ˌtræk.tə.ˈbɪ.lɪ.ti]

balsturigheidsubstantief
{f}

eigengereidheidsubstantief
{f}

eigenwijsheidsubstantief
{f}

eigenzinnigheidsubstantief
{f}

onhandelbaarheidsubstantief
{f}

onmeegaandheidsubstantief
{f}

intractability ((of things) the state of being intractable)
noun
[UK: ɪn.ˌtræk.tə.ˈbɪ.lɪ.ti]
[US: ɪn.ˌtræk.tə.ˈbɪ.lɪ.ti]

hardnekkigheidsubstantief
{f}

lastigheidsubstantief
{f}

intractable (not tractable)
adjective
[UK: ˌɪn.ˈtræk.təb.l̩]
[US: ˌɪn.ˈtræk.təb.l̩]

onhandelbaarbijvoeglijk naamwoord

intractable (of a problem: difficult to deal with, solve, or manage)
adjective
[UK: ˌɪn.ˈtræk.təb.l̩]
[US: ˌɪn.ˈtræk.təb.l̩]

koppigbijvoeglijk naamwoord

obstinaatbijvoeglijk naamwoord

protract [protracted, protracting, protracts] (To draw or delineate.)
verb
[UK: prə.ˈtrækt]
[US: proˈtrækt]

afbakenenwerkwoord

schetsenwerkwoord

protract [protracted, protracting, protracts] (To draw out; to extend, especially in duration.)
verb
[UK: prə.ˈtrækt]
[US: proˈtrækt]

aanhoudenwerkwoord

rekkenwerkwoord

verlengenwerkwoord

protract [protracted, protracting, protracts] (to put off to a distant time; to delay; to defer)
verb
[UK: prə.ˈtrækt]
[US: proˈtrækt]

uitstellenwerkwoord

protract [protracted, protracting, protracts] (To use a protractor.)
verb
[UK: prə.ˈtrækt]
[US: proˈtrækt]

op schaal tekenenwerkwoord

protracted (lasting for a long time or longer than expected or usual)
adjective
[UK: prə.ˈtræk.tɪd]
[US: proˈtræk.təd]

aanslependbijvoeglijk naamwoord

langdurigbijvoeglijk naamwoord

protractor [protractors] (a circular or semicircular tool for measuring angles)
noun
[UK: prə.ˈtræk.tə(r)]
[US: prə.ˈtræk.tər]

gradenboogsubstantief

retraction [retractions] (a printed statement to withdraw an earlier assertion)
noun
[UK: rɪ.ˈtræk.ʃn̩]
[US: ri.ˈtræk.ʃn̩]

herroepingsubstantief

social contract (agreement or contract)
noun
[UK: ˈsəʊʃ.l̩ kən.ˈtrækt]
[US: ˈsoʊʃ.l̩ ˈkɑːn.ˌtrækt]

sociaal contractsubstantief
{n}

subcontractor [subcontractors] (contractor hired by contractor)
noun
[UK: ˌsʌbk.ən.ˈtræk.tə(r)]
[US: səbˈk.ɑːn.ˌtræk.tər]

onderaannemersubstantief
{m}

subtract [subtracted, subtracting, subtracts] (to remove or reduce)
verb
[UK: səb.ˈtrækt]
[US: səb.ˈtrækt]

aftrekkenwerkwoord

in mindering brengenwerkwoord

1234