Angol-Holland szótár »

tack hollandul

AngolHolland
tack [tacked, tacking, tacks] (nautical: to turn the bow through the wind)
verb
[UK: tæk]
[US: ˈtæk]

overstag gaanwerkwoord

tack [tacks] (small nail)
noun
[UK: tæk]
[US: ˈtæk]

kopspijkersubstantief
{m}

tackle [tackles] (sports: attempt to take control over the ball)
noun
[UK: ˈtæk.l̩]
[US: ˈtæk.l̩]

slidingsubstantief

tacklesubstantief

tackle [tackled, tackling, tackles] (to face or deal with)
verb
[UK: ˈtæk.l̩]
[US: ˈtæk.l̩]

aanpakkenwerkwoord

tacky (colloquial: in bad taste)
adjective
[UK: ˈtæk.i]
[US: ˈtæk.i]

smakeloosbijvoeglijk naamwoord

tacky (colloquial: of low quality)
adjective
[UK: ˈtæk.i]
[US: ˈtæk.i]

goedkoopbijvoeglijk naamwoord

slechtbijvoeglijk naamwoord

attack [attacks] (attempt to cause damage, injury, or death)
noun
[UK: ə.ˈtæk]
[US: ə.ˈtæk]

aanslagsubstantief
{c}

aanvalsubstantief
{m}

attack [attacks] (cricket: bowlers of a cricket side)
noun
[UK: ə.ˈtæk]
[US: ə.ˈtæk]

aanvalszijdesubstantief
{f}

attack [attacked, attacking, attacks] (to apply violent force)
verb
[UK: ə.ˈtæk]
[US: ə.ˈtæk]

aanvallenwerkwoord

attacker [attackers] (someone who attacks)
noun
[UK: ə.ˈtæk.ə(r)]
[US: ə.ˈtæk.r̩]

aanvallersubstantief
{m}

attacking midfielder (midfield player)
noun

aanvallende middenveldersubstantief
{c}

counter-attack (an attack made in response to an attack by the opponents)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə.rə.ˌtæk]
[US: ˈkæʊn.tə.rə.ˌtæk]

tegenaanvalsubstantief
{m}

cyberattack (attack over a computer network)
noun

cyberaanvalsubstantief
{m}

get down to brass tacks (deal with the important details)
verb
[UK: ˈɡet daʊn tuː brɑːs tæks]
[US: ˈɡet ˈdaʊn ˈtuː ˈbræs ˈtæks]

ter zake komenwerkwoord

hardtack (hard biscuit)
noun
[UK: ˈhɑːd.tæk]
[US: ˈhɑːrd.ˌtæk]

scheepsbeschuitsubstantief
{f}

tweebaksubstantief
{m}

zeebeschuitsubstantief
{f}

zeekaaksubstantief
{m} {f}

haystack [haystacks] (a mound, pile, or stack of stored hay)
noun
[UK: ˈheɪ.stæk]
[US: ˈheɪ.ˌstæk]

hooibergsubstantief
{m}

heart attack [heart attacks] (acute myocardial infarction)
noun
[UK: ˈhɑː.tə.ˌtæk]
[US: ˈhɑː.tə.ˌtæk]

hartaanvalsubstantief

needle in a haystack (idiomatic)
noun
[UK: ˈniːd.l̩ ɪn ə ˈheɪ.stæk]
[US: ˈniːd.l̩ ɪn ə ˈheɪ.ˌstæk]

naald in een hooibergsubstantief

panic attack [panic attacks] (sudden period of intense anxiety)
noun
[UK: ˈpæ.nɪk ə.ˈtæk]
[US: ˈpæ.nɪk ə.ˈtæk]

paniekaanvalsubstantief
{m}

pincer attack (attack from multiple sides)
noun
[UK: ˈpɪn.sə(r) ə.ˈtæk]
[US: ˈpɪn.sər ə.ˈtæk]

tangbewegingsubstantief
{f}

sea stack (pillar of rock that rises from the ocean)
noun

brandingspilaarsubstantief
{m}

stack [stacks] (a pile of identical objects)
noun
[UK: stæk]
[US: ˈstæk]

stapelsubstantief
{m}

stack [stacks] (computing: data structure)
noun
[UK: stæk]
[US: ˈstæk]

stapelgeheugensubstantief
{n}

stack [stacked, stacking, stacks] (To arrange the cards in a deck in a particular manner)
verb
[UK: stæk]
[US: ˈstæk]

arrangerenwerkwoord

bedrieglijk beramenwerkwoord

vals schikkenwerkwoord

stack [stacked, stacking, stacks] (To place objects or material in the form of a stack)
verb
[UK: stæk]
[US: ˈstæk]

opstapelenwerkwoord

stapelenwerkwoord

thumbtack [thumbtacks] (nail-like tack)
noun
[UK: ˈθʌm.tæk]
[US: ˈθʌm.tæk]

duimspijkersubstantief

punaisesubstantief
{m}

weight stack (a block of calibrated weight, often used in an exercising machine)
noun

gewichtsbloksubstantief
{n}