Angol-Holland szótár »

spoke hollandul

AngolHolland
spoke [spokes] (part of a wheel)
noun
[UK: spəʊk]
[US: spoʊk]

spaaksubstantief
{m} {f}

speak [spoke, spoken, speaking, speaks] (to communicate with one's voice using words)
verb
[UK: spiːk]
[US: ˈspiːk]

sprekenwerkwoord

spoken (concerning speech)
adjective
[UK: ˈspəʊkən]
[US: ˈspoʊkən]

gesprokenbijvoeglijk naamwoord

spokeshave (woodworking tool)
noun
[UK: spˈəʊkʃeɪv]
[US: spˈoʊkʃeɪv]

spaakschaafsubstantief
{m}

spokesman [spokesmen] (one who speaks as the voice of a group of people)
noun
[UK: ˈspəʊk.smən]
[US: ˈspoʊk.smən]

woordvoerdersubstantief
{m}

woordvoerstersubstantief
{f}

zegsmansubstantief
{m}

zegsvrouwsubstantief
{f}

spokesperson [spokespersons] (person who acts as the voice of a group of people)
noun
[UK: ˈspəʊk.spɜːs.n̩]
[US: ˈspoʊk.spɜːs.n̩]

woordvoerdersubstantief
{m}

woordvoerstersubstantief
{f}

zegsmansubstantief
{m}

zegsvrouwsubstantief
{f}

spokeswoman [spokeswomen] (woman who speaks as the voice of a group of people)
noun
[UK: ˈspokˌswʊ.mən]
[US: ˈspokˌswʊ.mən]

woordvoerstersubstantief
{f}

zegsvrouwsubstantief
{f}

bespoke (individually or custom made)
adjective
[UK: bɪ.ˈspəʊk]
[US: bɪˈspoʊk]

op maat gemaaktbijvoeglijk naamwoord

bespeak [bespoke, bespoken, bespeaking, bespeaks] ((transitive) to speak about; tell of; relate; discuss)
verb
[UK: bɪ.ˈspiːk]
[US: bə.ˈspiːk]

besprekenwerkwoord

unspoken rule (rule that is understood but does not exist in written form)
noun
[UK: ʌn.ˈspəʊkən ruːl]
[US: ʌnˈspo.ʊkən ˈruːl]

ongeschreven regelsubstantief