Angol-Holland szótár »

sing hollandul

AngolHolland
abase [abased, abasing, abases] (to lower so as to cause pain or hurt feelings)
verb
[UK: ə.ˈbeɪs]
[US: ə.ˈbeɪs]

vernederenwerkwoord

abuse [abused, abusing, abuses] (to hurt)
verb
[UK: ə.ˈbjuːs]
[US: ə.ˈbjuːs]

mishandelenwerkwoord

abuse [abused, abusing, abuses] (to insult)
verb
[UK: ə.ˈbjuːs]
[US: ə.ˈbjuːs]

beschimpenwerkwoord

uitscheldenwerkwoord

abuse [abused, abusing, abuses] (to rape)
verb
[UK: ə.ˈbjuːs]
[US: ə.ˈbjuːs]

onterenwerkwoord

verkrachtenwerkwoord

abuse [abused, abusing, abuses] (to use improperly)
verb
[UK: ə.ˈbjuːs]
[US: ə.ˈbjuːs]

misbruikenwerkwoord

verkeerd gebruikenwerkwoord

access [accessed, accessing, accesses] (to gain or obtain access to)
verb
[UK: ˈæk.ses]
[US: ˈæk.ˌses]

bereikenwerkwoord

toegang hebbenwerkwoord

verkrijgenwerkwoord

accuse [accused, accused, accusing, accuses] (attribute blame to someone)
verb
[UK: ə.ˈkjuːz]
[US: ə.ˈkjuːz]

aanklagenwerkwoord

beschuldigenwerkwoord

advertising (communication)
noun
[UK: ˈæd.və.taɪz.ɪŋ]
[US: ˈæd.vər.ˌtaɪz.ɪŋ]

reclamesubstantief
{f}

advertising agency (business which handles advertising)
noun
[UK: ˈæd.və.taɪz.ɪŋ ˈeɪ.dʒən.si]
[US: ˈæd.vər.ˌtaɪz.ɪŋ ˈeɪ.dʒən.si]

reclamebureausubstantief
{n}

advise [advised, advising, advises] (to give advice to; to offer an opinion; to counsel; to warn)
verb
[UK: əd.ˈvaɪz]
[US: æd.ˈvaɪz]

advies gevenwerkwoord

adviserenwerkwoord

raadgevenwerkwoord

advise [advised, advising, advises] (to give information or notice to; to inform)
verb
[UK: əd.ˈvaɪz]
[US: æd.ˈvaɪz]

informerenwerkwoord

inlichtenwerkwoord

amuse [amused, amusing, amuses] (to entertain or occupy in a pleasant manner)
verb
[UK: ə.ˈmjuːz]
[US: ə.ˈmjuːz]

amuserenwerkwoord

analyse [analysed, analysing, analyses] (to subject to analysis)
verb
[UK: ˈæ.nə.laɪz]
[US: ˈæ.nə.laɪz]

analyserenwerkwoord

appease [appeased, appeasing, appeases] (to make quiet; to calm; to reduce to a state of peace; to still; to pacify)
verb
[UK: ə.ˈpiːz]
[US: ə.ˈpiːz]

kalmerenwerkwoord

appraise [appraised, appraising, appraises] (determine value or worth)
verb
[UK: ə.ˈpreɪz]
[US: ə.ˈpreɪz]

schattenwerkwoord

taxerenwerkwoord

waarderenwerkwoord

apprise [apprised, apprising, apprises] (to make (someone or oneself) aware of some information, see also: inform; notify)
verb
[UK: ə.ˈpraɪz]
[US: ə.ˈpraɪz]

iemand op de hoogte houdenwerkwoord

inlichtenwerkwoord

are you single (familiar)
phrase

ben je alleenstaand?phrase

are you single (polite)
phrase

bent u alleenstaand?phrase

arise [arose, arisen, arising, arises] (get up, stand up)
verb
[UK: ə.ˈraɪz]
[US: ə.ˈraɪz]

opstaanwerkwoord

arise [arose, arisen, arising, arises] (start to exist, originate)
verb
[UK: ə.ˈraɪz]
[US: ə.ˈraɪz]

ontstaanwerkwoord

arouse [aroused, arousing, arouses] (to sexually stimulate)
verb
[UK: ə.ˈraʊz]
[US: ə.ˈraʊz]

opwindenwerkwoord

arouse [aroused, arousing, arouses] (to stimulate feelings)
verb
[UK: ə.ˈraʊz]
[US: ə.ˈraʊz]

opwekkenwerkwoord

assess [assessed, assessing, assesses] (to determine the value of)
verb
[UK: ə.ˈses]
[US: ə.ˈses]

beoordelenwerkwoord

evaluerenwerkwoord

assess [assessed, assessing, assesses] (to give or charge with)
verb
[UK: ə.ˈses]
[US: ə.ˈses]

belastenwerkwoord

assess [assessed, assessing, assesses] (to impose or subject to)
verb
[UK: ə.ˈses]
[US: ə.ˈses]

opleggenwerkwoord

base [based, basing, bases] (have as its foundation or starting point)
verb
[UK: beɪs]
[US: ˈbeɪs]

baserenwerkwoord

zich baseren opwerkwoord

123