Angol | Holland |
---|---|
shift [shifts] (change of workers) noun [UK: ʃɪft] [US: ˈʃɪft] | ploegendienstsubstantief ploegenstelselsubstantief |
blueshift (change in wavelength) noun | blauwverschuivingsubstantief |
frequency-shift keying (form of frequency modulation) noun | frequentieverschuivingsmodulatiesubstantief |
Great Vowel Shift (major change in the pronunciation of the English language) proper noun | grote klinkerverschuivingeigennam |
makeshift (made to work or suffice) adjective [UK: ˈmeɪk.ʃɪft] [US: ˈmeɪk.ʃɪft] | geïmproviseerdbijvoeglijk naamwoord nood-bijvoeglijk naamwoord provisorischbijvoeglijk naamwoord tijdelijkbijvoeglijk naamwoord voorlopigbijvoeglijk naamwoord |
makeshift [makeshifts] (temporary substitution) noun [UK: ˈmeɪk.ʃɪft] [US: ˈmeɪk.ʃɪft] | noodoplossingsubstantief |
night shift [night shifts] (period) noun [UK: naɪt ʃɪft] [US: ˈnaɪt ˈʃɪft] | nachtdienstsubstantief |
paradigm shift (change in thinking from an accepted point of view to a new one, necessitated by scientific discoveries) noun [UK: ˈpæ.rə.daɪm ʃɪft] [US: ˈpe.rə.ˌdaɪm ˈʃɪft] | paradigmawisselsubstantief paradigmawisselingsubstantief |
phase-shift keying (form of phase modulation) noun | faseverschuivingsmodulatiesubstantief |
redshift [redshifts] (change in wavelength) noun [UK: rˈedʃɪft] [US: rˈedʃɪft] | roodverschuivingsubstantief |
semantic shift (linguistics) noun | betekenisveranderingsubstantief |
shape-shifter (person who can transform) noun | gedaanteverwisselaarsubstantief |
shapeshift (change shape) verb | gedaante wisselenwerkwoord metamorfoserenwerkwoord transfigurerenwerkwoord |
tax shift noun | taxshiftsubstantief |