Angol-Holland szótár »

sap hollandul

AngolHolland
sap [sapped, sapping, saps] (gradually weaken)
verb
[UK: sæp]
[US: ˈsæp]

knagen aanwerkwoord

sap [saps] (juice of plant)
noun
[UK: sæp]
[US: ˈsæp]

sapsubstantief
{n}

sap [saps] (leather-covered hand weapon)
noun
[UK: sæp]
[US: ˈsæp]

ploertendodersubstantief
{m}

sap [sapped, sapping, saps] (make unstable; weaken)
verb
[UK: sæp]
[US: ˈsæp]

verzwakkenwerkwoord

sap [saps] (sapwood of a tree)
noun
[UK: sæp]
[US: ˈsæp]

spintsubstantief
{n}

spinthoutsubstantief
{n}

sap [saps] (slang: saphead)
noun
[UK: sæp]
[US: ˈsæp]

idiootsubstantief
{m}

imbecielsubstantief
{m}

simpelesubstantief
{m}

slappelingsubstantief
{m}

sap [sapped, sapping, saps] (strike with a sap)
verb
[UK: sæp]
[US: ˈsæp]

knuppelenwerkwoord

sap [sapped, sapping, saps] (undermine)
verb
[UK: sæp]
[US: ˈsæp]

aantastenwerkwoord

ondergravenwerkwoord

ondermijnenwerkwoord

saphead (a simpleton, a stupid person)
noun
[UK: ˈsæp.hed]
[US: ˈsæp.hed]

domkopsubstantief

idiootsubstantief

sapiosexual (sapiosexual person)
noun
[UK: sˌapɪˈəʊskʃuːəl]
[US: sˌæpɪˈoʊskʃuːəl]

sapioseksueelsubstantief

sapiosexual (sexually attracted to intelligence)
adjective
[UK: sˌapɪˈəʊskʃuːəl]
[US: sˌæpɪˈoʊskʃuːəl]

sapioseksueelbijvoeglijk naamwoord

sapling [saplings] (young tree)
noun
[UK: ˈsæp.l̩.ɪŋ]
[US: ˈsæp.l̩.ɪŋ]

jong boompjesubstantief

sapling [saplings] (youth)
noun
[UK: ˈsæp.l̩.ɪŋ]
[US: ˈsæp.l̩.ɪŋ]

jongelingsubstantief

sapper (one who saps; combat engineer)
noun
[UK: ˈsæ.pə(r)]
[US: ˈsæ.pər]

sappeursubstantief
{m}

sapphire [sapphires] (colour)
noun
[UK: ˈsæ.faɪə(r)]
[US: ˈsæ.faɪər]

saffierblauwsubstantief
{n}

sapphire (colour)
adjective
[UK: ˈsæ.faɪə(r)]
[US: ˈsæ.faɪər]

saffierblauwbijvoeglijk naamwoord

saffierblauwebijvoeglijk naamwoord

sapphire [sapphires] (gem)
noun
[UK: ˈsæ.faɪə(r)]
[US: ˈsæ.faɪər]

saffiersubstantief
{m}

sapphire [sapphires] (type of hummingbird)
noun
[UK: ˈsæ.faɪə(r)]
[US: ˈsæ.faɪər]

blauwkeelsaffierkolibriesubstantief

Sappho (Greek female name)
proper noun
[UK: sˈafəʊ]
[US: sˈæfoʊ]

Sapphoeigennam

sappy [sappier, sappiest] (excessively sweet, emotional, nostalgic; cheesy; mushy)
adjective
[UK: ˈsæ.pi]
[US: ˈsæ.pi]

honingzoetbijvoeglijk naamwoord

meligbijvoeglijk naamwoord

sentimenteelbijvoeglijk naamwoord

stroperigbijvoeglijk naamwoord

sappy [sappier, sappiest] (having sap)
adjective
[UK: ˈsæ.pi]
[US: ˈsæ.pi]

sap-bijvoeglijk naamwoord

sappigbijvoeglijk naamwoord

saproxylophagous adjective

houtetendbijvoeglijk naamwoord

saproxylischbijvoeglijk naamwoord

sapwood (wood just under the bark)
noun
[UK: ˈsæp.wʊd]
[US: ˈsæp.wʊd]

spinthoutsubstantief
{n}

birch sap (the sap extracted from a birch tree)
noun

birkesaftsubstantief
{m}

black sapote (fruit)
noun

zwarte Zapotesubstantief

disappear [disappeared, disappearing, disappears] (to make vanish)
verb
[UK: ˌdɪ.sə.ˈpɪə(r)]
[US: ˌdɪ.sə.ˈpɪr]

laten verdwijnenwerkwoord

disappear [disappeared, disappearing, disappears] (to vanish)
verb
[UK: ˌdɪ.sə.ˈpɪə(r)]
[US: ˌdɪ.sə.ˈpɪr]

verdwijnenwerkwoord

12