Angol-Holland szótár »

rus hollandul

AngolHolland
brush [brushed, brushing, brushes] (to touch)
verb
[UK: brʌʃ]
[US: ˈbrəʃ]

van de tafel vegenwerkwoord

vegenwerkwoord

brush [brushed, brushing, brushes] (to untangle/arrange)
verb
[UK: brʌʃ]
[US: ˈbrəʃ]

borstelenwerkwoord

brush [brushes] (wild vegetation)
noun
[UK: brʌʃ]
[US: ˈbrəʃ]

struikgewassubstantief
{n}

brush up (to improve a rusty or underdeveloped skill)
verb
[UK: brʌʃ ʌp]
[US: ˈbrəʃ ʌp]

afstoffenwerkwoord

bijspijkerenwerkwoord

brushwood (fallen branches and twigs)
noun
[UK: ˈbrʌ.ʃwʊd]
[US: ˈbrʌ.ˌʃwʊd]

rijshoutsubstantief
{n}

brusque [brusquer, brusquest] (rudely abrupt, see also: curt; unfriendly)
adjective
[UK: bruːsk]
[US: ˈbrəsk]

bruuskbijvoeglijk naamwoord

cassantbijvoeglijk naamwoord

kortafbijvoeglijk naamwoord

Brusselian (of, from, or pertaining to, Brussels)
adjective

Brusselsbijvoeglijk naamwoord

Brusselian (someone from Brussels)
noun

Brusselaarsubstantief
{m}

Brusselsesubstantief
{f}

Brusselization (careless introduction of high-rise buildings into residential neighbourhoods)
noun

verbrusselingsubstantief
{f}

Brussels (capital of Belgium)
proper noun
[UK: ˈbrʌs.l̩z]
[US: ˈbrʌs.l̩z]

Brusseleigennam
{n}

Brussels-Capital Region (region of Belgium)
proper noun

Brussels Hoofdstedelijk Gewesteigennam
{n}

Brussels sprout (vegetable)
noun
[UK: ˈbrʌs.l̩z spraʊt]
[US: ˈbrʌs.l̩z ˈspraʊt]

spruitsubstantief
{S}

spruitensubstantief
{Pl}

spruitkoolsubstantief
{Pl}

usually in the diminutive plural form: spruitjesubstantief
{Pl}

bulrush [bulrushes] (Any of several wetland plants)
noun
[UK: ˈbʊl.rʌʃ]
[US: ˈbʊl.ˌrəʃ]

biessubstantief
{f}

chorus ((Ancient Greece, historical) group of singers and dancers in a theatrical performance or religious festival who commented on the main performance in speech or song)
noun
[UK: ˈkɔː.rəs]
[US: ˈkɔː.rəs]

koorsubstantief
{n}

chorus (part of a song repeated between verses, see also: refrain)
noun
[UK: ˈkɔː.rəs]
[US: ˈkɔː.rəs]

refreinsubstantief
{n}

cirrus [cirri] (cloud)
noun
[UK: ˈsɪ.rəs]
[US: ˈsɪ.rəs]

cirrussubstantief

vederwolksubstantief

windveersubstantief

citrus fruit (fruit of genus Citrus)
noun

citrusvruchtsubstantief
{f}

clothes-brush (a brush for brushing clothes)
noun
[UK: ˈkləʊðz.brʌʃ]
[US: ˈkləʊðz.brʌʃ]

kleerborstelsubstantief
{m}

cobweb brush noun

ragebolsubstantief
{m}

common rock thrush (Monticola saxatilis)
noun

rotslijstersubstantief
{m}

computer virus [computer viruses] (computer virus, see also: virus)
noun
[UK: kəm.ˈpjuː.tə(r) ˈvaɪə.rəs]
[US: kəm.ˈpjuː.tər ˈvaɪ.rəs]

computervirussubstantief
{n}

coronavirus (member of the family Coronaviridae)
noun

coronavirussubstantief
{n}

Crusade (campaigns by Christian forces to the Holy Land)
noun
[UK: kruː.ˈseɪd]
[US: kruː.ˈseɪd]

kruistochtsubstantief
{m}

crusade [crusades] (military expedition)
noun
[UK: kruː.ˈseɪd]
[US: kruː.ˈseɪd]

kruistochtsubstantief
{m}

kruisvaartsubstantief
{m} {f}

crusader [crusaders] (fighter in the medieval crusades)
noun
[UK: kruː.ˈseɪ.də(r)]
[US: kruː.ˈseɪ.dər]

kruisriddersubstantief
{m}

kruisvaardersubstantief
{m}

crush [crushes] (crowd control barrier)
noun
[UK: krʌʃ]
[US: ˈkrəʃ]

drangheksubstantief
{n}

crush [crushes] (love or infatuation or its object (often short-lived or unrequited))
noun
[UK: krʌʃ]
[US: ˈkrəʃ]

bevliegingsubstantief
{f}

crush [crushed, crushing, crushes] (to feel unrequited love)
verb
[UK: krʌʃ]
[US: ˈkrəʃ]

een oogje hebben opwerkwoord

1234