Angol-Holland szótár »

reading hollandul

AngolHolland
reading [readings] (event at which material is read aloud)
noun
[UK: ˈriːd.ɪŋ]
[US: ˈriːd.ɪŋ]

voorlezensubstantief
{n}

reading [readings] (process of interpreting a symbol)
noun
[UK: ˈriːd.ɪŋ]
[US: ˈriːd.ɪŋ]

uitlezingsubstantief
{f}

reading [readings] (process of interpreting written language)
noun
[UK: ˈriːd.ɪŋ]
[US: ˈriːd.ɪŋ]

lezensubstantief
{n}

Reading (the town)
proper noun
[UK: ˈriːd.ɪŋ]
[US: ˈriːd.ɪŋ]

Readingeigennam

reading [readings] (value indicated by a measuring device)
noun
[UK: ˈriːd.ɪŋ]
[US: ˈriːd.ɪŋ]

lezingsubstantief
{f}

reading glasses (spectacles to deal with the effects of presbyopia)
noun
[UK: ˈriːd.ɪŋ ˈɡlɑːs.ɪz]
[US: ˈriːd.ɪŋ ˈɡlæs.əz]

leesbrilsubstantief
{m}

reading room (space set aside for reading)
noun
[UK: ˈriːd.ɪŋ ruːm]
[US: ˈriːd.ɪŋ ˈruːm]

leeszaalsubstantief
{f}

dread [dreaded, dreading, dreads] (to fear greatly so./sth.)
verb
[UK: dred]
[US: ˈdred]

bang zijnwerkwoord

schrik hebbenwerkwoord

vrezenwerkwoord

lipreading [lipreadings] (the act of reading lips)
noun

liplezensubstantief

spraakafziensubstantief

proofread [proofread, proofread, proofreading, proofreads] (to check for errors in spelling and grammar)
verb
[UK: ˈpruː.friːd]
[US: ˈpruː.ˌfrid]

proeflezenwerkwoord

spread [spread, spread, spreading, spreads] ((intransitive) to take up a larger area, expand)
verb
[UK: spred]
[US: ˈspred]

verbredenwerkwoord

vergrotenwerkwoord

verwijdenwerkwoord

spread [spread, spread, spreading, spreads] (to disperse, scatter)
verb
[UK: spred]
[US: ˈspred]

uitstrooienwerkwoord

spread [spread, spread, spreading, spreads] (to extend, stretch out (limbs etc))
verb
[UK: spred]
[US: ˈspred]

strekkenwerkwoord

stretchenwerkwoord

uitspreidenwerkwoord

spread [spread, spread, spreading, spreads] (to smear, distribute in a thin layer)
verb
[UK: spred]
[US: ˈspred]

besmerenwerkwoord

bestrijkenwerkwoord

smerenwerkwoord

uitsmerenwerkwoord

spread [spread, spread, spreading, spreads] (to stretch out, expand)
verb
[UK: spred]
[US: ˈspred]

spreidenwerkwoord

uitbreidenwerkwoord

uitstrekkenwerkwoord

verbreidenwerkwoord

verspreidenwerkwoord

thread [threaded, threading, threads] (put thread through)
verb
[UK: θred]
[US: ˈθred]

bedradenwerkwoord

vessemenwerkwoord

thread [threaded, threading, threads] (to pass)
verb
[UK: θred]
[US: ˈθred]

passeren voorbij gaanwerkwoord

tread [trod, trodden, treading, treads] (to beat with one's feet; to trample)
verb
[UK: tred]
[US: ˈtred]

stampenwerkwoord

vertrappenwerkwoord

tread [trod, trodden, treading, treads] (to step on)
verb
[UK: tred]
[US: ˈtred]

betredenwerkwoord