Angol-Holland szótár »

raw hollandul

AngolHolland
raw (inexperienced)
adjective
[UK: rɔː]
[US: ˈrɑː]

prilbijvoeglijk naamwoord

prillebijvoeglijk naamwoord

raw (uncooked)
adjective
[UK: rɔː]
[US: ˈrɑː]

rauwbijvoeglijk naamwoord

rauwebijvoeglijk naamwoord

raw (untreated)
adjective
[UK: rɔː]
[US: ˈrɑː]

ruwbijvoeglijk naamwoord

ruwebijvoeglijk naamwoord

raw material (material in its unprocessed, natural state)
noun
[UK: rɔː mə.ˈtɪə.rɪəl]
[US: ˈrɑː mə.ˈtɪ.riəl]

grondstofsubstantief
{n}

rawhide [rawhides] (untanned hide)
noun
[UK: ˈrɔː.haɪd]
[US: ˈrɒ.ˌhaɪd]

dierenhuidsubstantief
{m}

back crawl (style of swimming using the backstroke)
noun
[UK: ˈbæk krɔːl]
[US: ˈbæk ˈkrɒl]

rugcrawlsubstantief
{m}

back to the drawing board (back to the beginning)
adverb

terug bij afbijwoord

brawl [brawls] (disorderly argument or fight)
noun
[UK: brɔːl]
[US: ˈbrɒl]

vechtpartijsubstantief
{f}

brawl [brawled, brawling, brawls] (to engage in a brawl, see also: fight; quarrel)
verb
[UK: brɔːl]
[US: ˈbrɒl]

knokpartijwerkwoord

brawn (strong muscles)
noun
[UK: brɔːn]
[US: ˈbrɒn]

spierensubstantief

spierkrachtsubstantief

brawn (terrine)
noun
[UK: brɔːn]
[US: ˈbrɒn]

hoofdkaassubstantief
{m}

zultsubstantief
{m}

brawny [brawnier, brawniest] (characterized by brawn)
adjective
[UK: ˈbrɔː.ni]
[US: ˈbrɒ.ni]

gespierdbijvoeglijk naamwoord

caraway [caraways] (plant)
noun
[UK: ˈkæ.rə.weɪ]
[US: ˈkæ.rə.ˌwe]

karwijsubstantief
{m} {f}

caraway [caraways] (seed/fruit)
noun
[UK: ˈkæ.rə.weɪ]
[US: ˈkæ.rə.ˌwe]

karwijzaadsubstantief
{n}

chest of drawers (furniture for the storage of clothes)
noun
[UK: tʃest əv drɔːz]
[US: ˈtʃest əv ˈdrɔːrz]

komodesubstantief
{f}

crawl [crawled, crawling, crawls] (to move along the ground)
verb
[UK: krɔːl]
[US: ˈkrɒl]

kruipenwerkwoord

crawl space (opening underneath the bottom of a building or storey)
noun

kruipruimtesubstantief
{f}

deep drawing (metal forming process)
noun

dieptrekkensubstantief
{n}

draw [draws] (procedure by which the result of a lottery is determined)
noun
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

trekkingsubstantief
{f}

draw [draws] (tie as a result of a game)
noun
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

gelijkspelsubstantief

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to attract)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

aantrekkenwerkwoord

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to close curtains etc.)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

sluitenwerkwoord

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to end a game with neither side winning)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

gelijkspelenwerkwoord

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to extract a liquid, or cause a liquid to come out)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

puttenwerkwoord

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to produce a picture)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

tekenenwerkwoord

draw [drew, drawn, drawing, draws] (to pull out, unsheath)
verb
[UK: drɔː]
[US: ˈdrɒ]

trekkenwerkwoord

draw and quarter (то execute a person)
verb

vierendelenwerkwoord

draw attention (to rouse someone to notice something, to cause someone to focus on something)
verb

aandacht trekkenwerkwoord

opzien barenwerkwoord

draw the short straw (to select the shortest straw)
verb

aan het kortste eind trekkenwerkwoord

het kortste lootje trekkenwerkwoord

drawbridge (bridge which can be raised)
noun
[UK: ˈdrɔː.brɪdʒ]
[US: ˈdrɒ.ˌbrɪdʒ]

ophaalbrugsubstantief
{f}

valbrugsubstantief
{f}

drawer [drawers] (one who draws something)
noun
[UK: drɔː(r)]
[US: ˈdrɔːr]

tekenaarsubstantief
{m}

tekenaressubstantief
{f}

12