Angol-Holland szótár »

ram hollandul

AngolHolland
ram [rammed, ramming, rams] (intentionally collide with (a ship))
verb
[UK: ræm]
[US: ˈræm]

rammenwerkwoord

ram [rams] (male sheep)
noun
[UK: ræm]
[US: ˈræm]

ramsubstantief
{m}

Ramadan (holy ninth month of Islamic lunar calendar)
proper noun
[UK: ˌræ.mə.ˈdɑːn]
[US: ˈræ.mə.dən]

ramadaneigennam
{m}

Ramaphosa proper noun
[UK: ˌræ.məˈfo.sə]
[US: ˌræ.məˈfo.sə]

Ramaphosaeigennam

rambling (gentle hiking)
noun
[UK: ˈræm.bl̩ɪŋ]
[US: ˈræm.bl̩ɪŋ]

omzwervingsubstantief

wandeltochtsubstantief

rambling (meandering talk)
noun
[UK: ˈræm.bl̩ɪŋ]
[US: ˈræm.bl̩ɪŋ]

gebazelsubstantief

onsamenhangend gepraatsubstantief

rambunctious (boisterous, energetic, noisy, and difficult to control)
adjective
[UK: ræm.ˈbʌŋk.ʃəs]
[US: ræm.ˈbʌŋk.ʃəs]

onstuimigbijvoeglijk naamwoord

wildbijvoeglijk naamwoord

rambutan (fruit)
noun

ramboetansubstantief
{m}

ramekin (Small dish for baking in oven)
noun
[UK: rˈeɪmkɪn]
[US: rˈeɪmkɪn]

ovenschaaltjesubstantief
{n}

ramification [ramifications] (branching process)
noun
[UK: ˌræ.mɪ.fɪˈk.eɪʃ.n̩]
[US: ˌræ.mə.fəˈk.eɪʃ.n̩]

uitwaaieringsubstantief

vertakkingsubstantief

ramp [ramps] (inclined surface)
noun
[UK: ræmp]
[US: ˈræmp]

hellingsubstantief
{f}

ramp [ramps] (skating: construction to do skating tricks)
noun
[UK: ræmp]
[US: ˈræmp]

rampsubstantief
{m} {f}

rampant (architecture)
adjective
[UK: ˈræm.pənt]
[US: ˈræm.pənt]

hellendbijvoeglijk naamwoord

rampant (rearing animal)
adjective
[UK: ˈræm.pənt]
[US: ˈræm.pənt]

steigerendbijvoeglijk naamwoord

rampant (rife and menacing)
adjective
[UK: ˈræm.pənt]
[US: ˈræm.pənt]

uit de hand gelopenbijvoeglijk naamwoord

rampant (unrestrained)
adjective
[UK: ˈræm.pənt]
[US: ˈræm.pənt]

ongebreideldbijvoeglijk naamwoord

ongecontroleerdbijvoeglijk naamwoord

woekerendbijvoeglijk naamwoord

rampart [ramparts] (defensive ridge of earth)
noun
[UK: ˈræm.pɑːt]
[US: ˈræm.pɑːrt]

walsubstantief

rampart [ramparts] (defensive structure; bulwark)
noun
[UK: ˈræm.pɑːt]
[US: ˈræm.pɑːrt]

bolwerksubstantief
{n}

ramraid noun

ramkraaksubstantief
{m}

ramshackle (in disrepair or disorder)
adjective
[UK: ˈræm.ʃæk.l̩]
[US: ˈræm.ˌʃæk.l̩]

bouwvalligbijvoeglijk naamwoord

gammelbijvoeglijk naamwoord

ramsons (Allium ursinum)
noun
[UK: rˈamsənz]
[US: rˈæmsənz]

daslooksubstantief
{m}

Abram (Old Testament patriarch)
proper noun
[UK: ə.ˈbræm]
[US: ə.ˈbræm]

Abrameigennam

agrammatism [agrammatisms] (inability to form sentences)
noun

agrammatismesubstantief
{n}

ambigram (design that reads as the same word or phrase in two different orientations)
noun

ambigramsubstantief

anagram [anagrams] (word or phrase created by rearranging letters from another word or phrase)
noun
[UK: ˈæ.nə.ɡræm]
[US: ˈæ.nə.ˌɡræm]

anagramsubstantief

letterkeersubstantief

Aramaean (member of a West Semitic semi-nomadic and pastoralist people)
noun

Arameeërsubstantief
{m}

Aramaean (of or pertaining to Aramaeans or Aram)
adjective

Arameesbijvoeglijk naamwoord

battering ram (type of siege engine used to smash gates and walls)
noun
[UK: ˈbæ.tər.ɪŋ ræm]
[US: ˈbæ.tər.ɪŋ ˈræm]

stormramsubstantief
{m}

brambling [bramblings] (bird)
noun
[UK: ˈbræmblɪŋ ]
[US: ˈbræmbəlɪŋ ]

keepsubstantief
{m}

caramel [caramels] (confection)
noun
[UK: ˈkæ.rə.məl]
[US: ˈke.rə.məl]

karamelsubstantief
{m}

centigram (a metric measurement of 1/100 of a gram)
noun
[UK: ˈsen.tə.ˌɡræm]
[US: ˈsen.tə.ˌɡræm]

centigramsubstantief
{m} {n}

ceramic (material)
noun
[UK: sə.ˈræ.mɪk]
[US: sə.ˈræ.mɪk]

keramieksubstantief
{f}

12