Angol-Holland szótár »

proof hollandul

AngolHolland
proof [proofs] (any effort, process, or operation designed to establish or discover a fact or truth)
noun
[UK: pruːf]
[US: ˈpruːf]

bewijssubstantief
{n}

proof by contradiction (proof of a statement adduced by deriving a contradiction from the statement's negation)
noun

bewijs uit het ongerijmdesubstantief
{n}

proofread [proofread, proofread, proofreading, proofreads] (to check for errors in spelling and grammar)
verb
[UK: ˈpruː.friːd]
[US: ˈpruː.ˌfrid]

proeflezenwerkwoord

bulletproof (capable of withstanding a bullet)
adjective
[UK: ˈbʊ.lɪt.pruːf]
[US: ˈbʊ.lət.ˌpruːf]

kogelvrijbijvoeglijk naamwoord

burden of proof (duty of a party in a legal proceeding)
noun
[UK: ˈbɜːd.n̩ əv pruːf]
[US: ˈbɝː.dn̩ əv ˈpruːf]

bewijslastsubstantief
{m}

lastsubstantief
{m}

draughtproof (that prevents the entry of draughts)
adjective

tochtvrijbijvoeglijk naamwoord

foolproof ((plan) infallible)
adjective
[UK: ˈfuːl.pruːf]
[US: ˈfuːl.ˌpruːf]

kogelbestendigbijvoeglijk naamwoord

onfeilbaarbijvoeglijk naamwoord

reproof [reproofs] (act or instance of reproving; a rebuke)
noun
[UK: rɪ.ˈpruːf]
[US: rɪ.ˈpruːf]

berispingsubstantief
{f}

verwijt [verwijten]substantief
{n}

rustproof (resistant to rust, oxidation and corrosion)
adjective
[UK: ˈrʌst.pruːf]
[US: ˈrʌst.ˈpruːf]

roestvrijbijvoeglijk naamwoord

snowproof (resistant to snow)
adjective

sneeuwbestendigbijvoeglijk naamwoord

soundproof (describing something that does not allow sound through)
adjective
[UK: ˈsaʊnd.pruːf]
[US: ˈsaʊnd.pruːf]

geluiddichtbijvoeglijk naamwoord

the proof of the pudding is in the eating (the only real test of something is as what it is intended to be used for)
phrase
[UK: ðə pruːf əv ðə ˈpʊd.ɪŋ ɪz ɪn ðə ˈiːt.ɪŋ]
[US: ðə ˈpruːf əv ðə ˈpʊd.ɪŋ ˈɪz ɪn ðə ˈiːt.ɪŋ]

de praktijk zal het lerenphrase