Angol-Holland szótár »

prod hollandul

AngolHolland
prod [prodded, prodding, prods] (to encourage)
verb
[UK: prɒd]
[US: ˈprɑːd]

aanmoedigenwerkwoord

prod [prodded, prodding, prods] (to poke)
verb
[UK: prɒd]
[US: ˈprɑːd]

duwenwerkwoord

porrenwerkwoord

prodigal (wastefully extravagant)
adjective
[UK: ˈprɒ.dɪɡ.l̩]
[US: ˈprɑː.dɪɡ.l̩]

kwistigbijvoeglijk naamwoord

prodigal son (one who returns)
noun
[UK: ˈprɒ.dɪɡ.l̩ sʌn]
[US: ˈprɑː.dɪɡ.l̩ ˈsən]

verloren zoonsubstantief
{m}

prodigality (lavish generosity.)
noun
[UK: ˌprɒ.dɪ.ˈɡæ.lɪ.ti]
[US: ˌprɒ.dɪ.ˈɡæ.lɪ.ti]

vrijgevigheidsubstantief

prodigality (wasteful extravagance.)
noun
[UK: ˌprɒ.dɪ.ˈɡæ.lɪ.ti]
[US: ˌprɒ.dɪ.ˈɡæ.lɪ.ti]

kwistigheidsubstantief

verspilzuchtsubstantief

prodigy [prodigies] (amazing or marvelous thing)
noun
[UK: ˈprɒ.dɪ.dʒi]
[US: ˈprɑː.də.dʒi]

mirakelsubstantief
{n}

wondersubstantief
{n}

prodigy [prodigies] (extremely talented person, especially a child)
noun
[UK: ˈprɒ.dɪ.dʒi]
[US: ˈprɑː.də.dʒi]

wonderkindsubstantief
{n}

prodigious (amazing)
adjective
[UK: prə.ˈdɪ.dʒəs]
[US: prə.ˈdɪ.dʒəs]

verbazingwekkendbijvoeglijk naamwoord

prodrome [prodromes] (medicine: early sign or symptom)
noun
[UK: ˈprəʊ.drəʊm]
[US: ˈproʊdroʊm]

prodroomsubstantief

produce (harvested agricultural goods collectively)
noun
[UK: prə.ˈdjuːs]
[US: prə.ˈduːs]

waarsubstantief
{f}

warensubstantief
{f-Pl}

produce (that which is produced)
noun
[UK: prə.ˈdjuːs]
[US: prə.ˈduːs]

productsubstantief
{n}

produce [produced, producing, produces] (to make available to)
verb
[UK: prə.ˈdjuːs]
[US: prə.ˈduːs]

beschikbaar stellenwerkwoord

voorleggenwerkwoord

produce [produced, producing, produces] (to make or manufacture)
verb
[UK: prə.ˈdjuːs]
[US: prə.ˈduːs]

makenwerkwoord

producerenwerkwoord

producer [producers] (in arts)
noun
[UK: prə.ˈdjuː.sə(r)]
[US: prə.ˈduː.sər]

producersubstantief
{m}

producer [producers] (in economics)
noun
[UK: prə.ˈdjuː.sə(r)]
[US: prə.ˈduː.sər]

producentsubstantief

vervaardigersubstantief

product [products] (commodity for sale)
noun
[UK: ˈprɒ.dʌkt]
[US: ˈprɑː.dəkt]

productsubstantief
{n}

product [products] (consequence of efforts)
noun
[UK: ˈprɒ.dʌkt]
[US: ˈprɑː.dəkt]

resultaatsubstantief
{n}

product [products] (result of chemical reaction)
noun
[UK: ˈprɒ.dʌkt]
[US: ˈprɑː.dəkt]

reactieproductsubstantief
{n}

product placement (a form of advertising)
noun

sluikreclamesubstantief
{m} {f}

production [productions] (the act of producing)
noun
[UK: prə.ˈdʌk.ʃn̩]
[US: prə.ˈdək.ʃn̩]

productiesubstantief
{f}

productive (capable of producing something)
adjective
[UK: prə.ˈdʌk.tɪv]
[US: prə.ˈdək.tɪv]

productiefbijvoeglijk naamwoord

productivity [productivities] (state of being productive)
noun
[UK: ˌprɒ.dʌk.ˈtɪ.vɪ.ti]
[US: ˌprodək.ˈtɪ.və.ti]

vruchtbaarsubstantief

by-product (secondary product)
noun
[UK: ˈbaɪ.ˌprɒ.dʌkt]
[US: ˈbaɪ.ˌprɑː.dəkt]

afvalproductsubstantief
{n}

bijproductsubstantief
{n}

nevenproductsubstantief
{n}

by-product (side effect)
noun
[UK: ˈbaɪ.ˌprɒ.dʌkt]
[US: ˈbaɪ.ˌprɑː.dəkt]

bijverschijnselsubstantief
{n}

neveneffectsubstantief
{n}

byproduct [byproducts] (secondary or additional product)
noun
[UK: ˈbaɪ.prɒ.dʌkt]
[US: ˈbaɪpra.dəkt]

bijproductsubstantief
{n}

Cartesian product (set of possible pairs)
noun

cartesisch productsubstantief
{n}

kruisproductsubstantief
{n}

child prodigy (talented young person)
noun
[UK: tʃaɪld ˈprɒ.dɪ.dʒi]
[US: ˈtʃaɪld ˈprɑː.də.dʒi]

wonderkindsubstantief
{n}

wonderknaapsubstantief
{m}

12