Angol-Holland szótár »

parting hollandul

AngolHolland
parting [partings] (farewell)
noun
[UK: ˈpɑːt.ɪŋ]
[US: ˈpɑːrt.ɪŋ]

adieusubstantief

afscheidsubstantief

parting [partings] (line dividing hair)
noun
[UK: ˈpɑːt.ɪŋ]
[US: ˈpɑːrt.ɪŋ]

haarscheidingsubstantief

scheidingslijnsubstantief

depart [departed, departing, departs] (to deviate)
verb
[UK: dɪ.ˈpɑːt]
[US: də.ˈpɑːrt]

afwijkenwerkwoord

depart [departed, departing, departs] (to die)
verb
[UK: dɪ.ˈpɑːt]
[US: də.ˈpɑːrt]

heengaanwerkwoord

depart [departed, departing, departs] (to go away from)
verb
[UK: dɪ.ˈpɑːt]
[US: də.ˈpɑːrt]

verlatenwerkwoord

depart [departed, departing, departs] (to leave)
verb
[UK: dɪ.ˈpɑːt]
[US: də.ˈpɑːrt]

vertrekkenwerkwoord

impart [imparted, imparting, imparts] (communicate the knowledge of)
verb
[UK: ɪm.ˈpɑːt]
[US: ˌɪm.ˈpɑːrt]

communicerenwerkwoord

mededelenwerkwoord

impart [imparted, imparting, imparts] (to give a part or share)
verb
[UK: ɪm.ˈpɑːt]
[US: ˌɪm.ˈpɑːrt]

delenwerkwoord

verdelenwerkwoord

impart [imparted, imparting, imparts] (to hold a conference or consultation)
verb
[UK: ɪm.ˈpɑːt]
[US: ˌɪm.ˈpɑːrt]

beraadslagenwerkwoord

vergaderenwerkwoord