Angol-Holland szótár »

next hollandul

AngolHolland
next (being closer to the present location than all other items)
adjective
[UK: nekst]
[US: ˈnekst]

dichtstbijvoeglijk naamwoord

naastbijvoeglijk naamwoord

next (following in a sequence)
adjective
[UK: nekst]
[US: ˈnekst]

volgendbijvoeglijk naamwoord

next (In a time, place or sequence closest or following)
adverb
[UK: nekst]
[US: ˈnekst]

bijbijwoord

nabijbijwoord

vlakbijbijwoord

next (nearest date, time, space or order)
adjective
[UK: nekst]
[US: ˈnekst]

aanstaandbijvoeglijk naamwoord

next (On the first subsequent occasion)
adverb
[UK: nekst]
[US: ˈnekst]

volgendbijwoord

next (on the side of)
preposition
[UK: nekst]
[US: ˈnekst]

naastpreposition

next (the one that follows after this one (in languages with a definite article that is generally required in this sense))
noun
[UK: nekst]
[US: ˈnekst]

de volgendesubstantief
{m}

next of kin (closest blood relative, often heir to inheritance)
noun
[UK: nekst əv kɪn]
[US: ˈnekst əv ˈkɪn]

naaste verwantsubstantief

next to (beside; alongside)
preposition
[UK: nekst tuː ˈsʌm.bə.di]
[US: ˈnekst ˈtuː ˈsʌm.ˌbɑː.di]

naastpreposition

next year (year after this one)
adverb
[UK: nekst ˈjiə(r)]
[US: ˈnekst ˈjɪr̩]

volgend jaarbijwoord

the next day adverb
[UK: ðə nekst deɪ]
[US: ðə ˈnekst ˈdeɪ]

's anderendaagsbijwoord

de volgende dagbijwoord